Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

DE VAN GOD GEËISCHTE GEHOORZAAMHEID.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DE VAN GOD GEËISCHTE GEHOORZAAMHEID.

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

Heidelb. Catech. Zond. 39.

II

Dat eeren onzer overheden nu beteekent, dat ik haar „alle eer, liefde en trouw bewijze, en mij hunner goede leer en straf met behoorlijke gehoorzaamheid onderwerpe en ook met hunne zwakheden en gebreken geduld hebbe".
De eere, die God van ons voor de overheden vraagt, wortelt in de erkenning van het goddelijk karakter van haar gezag. Uit die erkenning vloeit het zich recht gedragen als ondergeschikten. De vreeze Gods noopt tot het buigen voor Zijn gezag, ook waar Hij dat over ons oefent door een mensch; door vader of moeder, of wie dan ook. Het teekent wel het diep verval onzer dagen, dat bij vele kinderen zoo weinig eerbied voor de ouders gevonden wordt; dat jonge kinderen reeds zoo bitter brutaal tegen hun ouders durven optreden en met minachting over hen spreken. Dit kwaad wreekt zich in maatschappij en staat. Soms vernaamt ge van een zoo verregaande verachting der onderwijzers op school, dat geen orde kan gehandhaafd. En waar is het eeren van den patroon? Het volk is bitter; vloekt de over hen gestelden; werpt den arbeid neer, als 't niet naar den zin gaat; dreigt wie zich nog onderwerpt.
Ondergeschikt! neen dat wil men niet zijn. Dienstmeisjes zijn er schier niet en die er nog zijn dienen niet meer. Zij zijn „in betrekking". De gelijke hunner vrouwen. Waar bleef de verschuldigde eere ?
De revolutie-geest vreet voort. Wat is de Koningin? Waarom zullen wij ons verblijden over de Prinses? 't Laatste greintje eerbied moet uit 't hart des volks gehaald. Aan God is de gehoorzaamheid opgezegd. Hoe zal men dan Zijn gezag eeren in de overheden? 't Is de leuze van den tijd: „Laat ons hunne banden verscheuren en hunne touwen van ons werpen!" O, dat wij die vreeselijke alle gezag omwroetende machten vreezen. Het zijn de machten der duisternis. Eert, kinderen, eert uw vader en moeder. Zij dragen uw lasten; zij zorgen voor u tot laat in de nachten, als gij lang reeds uw oogen sloot. Nooit, neen nooit zult gij uw ouders kunnen vergelden, wat zij waren voor u. Eert uw overheden; God eischt van u die eere.
En dat ze: liefde bewijst.
De liefde is de volbrenging van de wet. Doe wat ge wilt; buig u in alle bochten; wordt den rijken jongeling gelijk; ijver als Paulus in z'n eertijds; zoo ge de liefde mist, niet uit de waarachtige liefde handelt, hebt ge nog nimmer, ook maar een oogenblik één van Gods geboden betracht. Welk eene liefde betoonden Sem en Japheth hunnen vader, ook toen hij zich vergrepen had aan de vrucht des wijnstoks; en hoe zijn zij gezegend boven den gevloekten Cham. De Galaten zouden hun oogen voor Paulus hebben uitgegraven. Die liefde zal ons ook getrouw maken. God eischt dan ook, dat wij allen die over ons gesteld zijn trouw houden.
Noch vader, noch moeder zullen wij verlaten als zij oud geworden zijn; of in armoede komen; of in ellende verkeeren. Nooit, ook al mogen wij tot hooger stand in de maatschappij opklimmen dan onze ouders, nooit zie ons oog laag op hen; nooit groeien wij toch boven hen uit. Onze hand trekke zich van hen niet af. 't Is een vreeselijk kwaad in onze gesocialiseerde maatschappij, dat de daartoe allereerst geroepenen de ouden en ellendigen loslaten. Wij voeren onzen levensstand zoo hoog op, dat voor onze naaste betrekkingen niets meer overblijft. Nauwlijks is een vriendelijk woord, een liefderijk onderdak voor een behoeftig vader of moeder meer. O, die ijskoude overheidszorg heeft zoo menig oude en behoeftige doen weenen; de staatsbemoeiing kan niet geven, wat het hart vraagt. De trouw aan onze ouders doe ons hen bijstaan in allen nood. Die trouw schare ons om onze overheden.
Achitofel, van wien David klaagde als van den man, die zijn brood at maar de verzenen tegen hem heeft verheven, Achitofel, de ontrouwe, viel in satans macht zich ten verderve. Stel eens tegenover elkander Eliëzer, de trouwe knecht van Abraham en Gehazi, de ontrouwe knecht van den profeet Elisa, wien de melaatschheid van Naäman aankleefde. „Bestraf een ouden man niet hardelijk, maar vermaan hem als een vader; de jongen als broeders; de oude vrouwen als moeders; de jonge als zusters in alle reinheid. Eert de weduwen, die waarlijk weduwen zijn. Maar zoo eenige weduwe kinderen heeft, of kindskinderen, dat die leeren eerst aan hun eigen huis godzaligheid oefenen; en den voorouderen wedervergelding doen; want dat is goed en aangenaam voor God".
Omdat wij tot trouw verplicht zijn, kunnen wij toch nimmer een staking verdedigen. Door de staking verstaan wij het onderbreken der dienstbetrekking naar vooropgezet plan en ten tijde als de werkkracht in het bedrijf niet kan gemist. Een landarbeider b.v. zal niet in den winter staken, maar dit wapen grijpen in den oogst, als de landman het koren inzamelen moet en zijn kracht niet missen kan. Dan is het de tijd om eischen te stellen en door te zetten, 't Plan werd sinds lang gesmeed en op 't gestelde tijdstip volvoerd. Ieder blijft vrij met inachtneming van geldende regelen de dienstbetrekking te beëindigen, die hij aanging. Doch de staker wenscht de dienstbetrekking te laten voortbestaan; hij bedankt zich zelf niet; wil ook niet uitgesloten worden. De staking is het geweld-middel om gestelde eischen door te zetten; een ontrouw worden aan verkregen accoord; voor dengene, die met Gods wet rekening houdt, een verboden wapen.
Toch dient elk werkgever wel te overwegen dat de arbeider mensch is; staat verre boven en niet beneden een beest. Wat zware schuld rust op vele bedrijven. Met vloeken heeft men den ondergeschikte overladen; het brood der bedrukten was zijn deel; bloed is soms afgeperst. Wij klagen over velerlei, dat niet recht is. Doch is 't niet geworden door onze schuld ? Hebben wij den arbeider niet uitgezogen ? Bij ziekte en ongeschiktheid voor arbeid en in ouderdom heengezonden; aan zich zelf overgegeven ? Laat de Christen-patroon den nood zijner ondergeschikten kennen. Hij zoeke in een goede verstandhouding met zijn werkvolk te leven, opdat deze ook hem begroeten mogen met het woord van Boaz' knechten: „De Heere zegene u". „Verwekt uw kinderen niet tot toorn".
En toch blijve het, ook bij alle sociale ongerechtigheid regel: „alle ziel zij den machten over haar gesteld onderworpen; want er is geen macht dan van God." Dien machten, niet alleen den goeden maar ook den kwaden, hebben wij alle eere, liefde en trouw te bewijzen. Hunner goede leer en straf met behoorlijke gehoorzaamheid te onderwerpen, „Mijn zoon, hoor de tucht uws vaders en verlaat de leer uwer moeder niet; want zij zullen uw hoofd een aangenaam toevoegsel zijn en ketenen aan uw hals". Hoe menigeen verviel van kwaad tot erger, die de leer en onderwijzing zijner ouders door onverschilligheid verachtte. De bestraffing onzer ouders hebben wij te waardeeren. Eli is van God bestraft omdat hij zijne zonen nog niet zuur had aangezien; en zijn beide jongens holden voort ten verderve. God verplicht de ouders het kwade te bestraffen. Wee ook het land, welks koning een kind is. Het ontbreekt blijkbaar vele overheden aan de kracht en den moed te regeeren. Het volk zoekt meer en meer de regeering des lands aan zich te trekken. Het gezag wordt met voeten getreden, omdat de drager van het gezag dit zelf weg wierp. „Die zijn roede inhoudt, haat zijn zoon".
Ook met hun zwakheid en gebreken moeten wij geduld hebben. Ook degenen die God over ons heeft gesteld, zijn menschen vol gebreken; ook zij zijn gevallen Adamskinderen, gelijk wij ondergeschikten. Waar de gebreken nu zichtbaar worden, hebben wij geduld te oefenen, en om die gebreken hen niet te verachten, 't Reeds aangehaalde voorbeeld van Cham diene hier tot bewijs. Ook verwierp jonathan zijn vader Saul niet, al had hij geen deel aan diens goddelooze handelingen tegen David. Steeds blijve in ons het besef, dat God met gezag bekleedde. Dat is de grond, gelijk de catechismus dan ook daarop wijst: „Aangezien het God belieft, ons door hunne hand te regeeren". Daarom was het verre van David zich aan Saul te wreken, ook al scheen het dat God hem in zijne hand gegeven had. 't Is niet door onderling goedvinden; niet krachtens gesloten verdrag, doch door God alleen dat overheden regeeren, en wij hen als zoodanig erkennen, en ons hunner goede leer en straffe onderwerpen.
Hoe wordt ons ook de onderhouding van dit gebod aangedrongen door de belofte, die God er aan verbond. Dit is „het eerste gebod met eene belofte", zegt Paulus. Wel rust een zegen op degenen, die Gods geboden onderhouden. Aan duizenden dergenen, die Hem liefhebben en Zijne geboden onderhouden heeft de Heere barmhartigheid beloofd; maar dit vijfde is het eerste gebod met een bijzondere belofte. Zoo hoog heeft de Heere het gebod willen stellen, dat ons leert van het door Hem op aarde gegeven gezag, dat Hij aan Israel toezegde: dat uwe dagen verlengd worden in het land dat u de Heere uw God geeft. Dat land was Kanaän; het begeerde land der belofte, vloeiend van melk en honig. Doch ook voor de kerk des Nieuwen Testaments geldt die belofte. Paulus vertolkt ze dan ook in deze woorden: „opdat het u welga; en gij lang leeft op de aarde". Zie maar om u heen, en bemerk toch den zegen die in geslachten veelal gezien wordt, waarin een nauwe betrachting is van dit gebod. Stel daartegenover voorbeelden als van Absalom, wiens leven God afsnijdt, als 't nauw ter helfte is. Wat namelooze ellende bracht de revolutie; het afwerpen van het wettig gezag.
Dit vijfde gebod gaat lijnrecht in tegen den gevallen mensch. In het paradijs grepen wij naar de vrijheid van het los-zijn-van-God. Aan God is door ons de gehoorzaamheid opgezegd. De mensch moest vrij zijn; zich-zelf heer en meester. Wat ge van hem na den val hoort is dan ook niet anders dan het geroep om zich-zelf te scheppen vrijheid; de kreet om verwerping van het wettig, d.i. van God ingesteld, door God zelf geautoriseerd gezag. De revolutie ving aan in het paradijs; en woelt in onze harten tegen de indrukken van majesteit en macht, die God er nog in wrocht. Steeds hoordet ge dan ook van revolutionaire uitbarstingen. Wat in de wederdoopers in de 16e eeuw, en wat in den Duitschen Boerenkrijg vóór dien aan het licht kwam was niet anders dan woeling van denzelfden geest, die in de Fransche revolutie met geweld zich baan brak. Dezelfde geest, steeds weer overal zich uitend, doch in anderen, gedurig wisselenden vorm. En toch er bleef onder de volkeren een schaamtegevoel voor, een veroordeelen van het kwaad der omverwerping van het wettig gezag. Tot in de Fransche omwenteling men den moed bestond openlijk partij te kiezen; de revolutie te prediken; haar als goed en heerlijk aan te prijzen. Deugd en ondeugd hebben stuivertje gewisseld, en de mensch schaamt zich zijn diepen val in Adam, nòch zijn zonde-verderf. „Welker heerlijkheid is in hunne schande."
Tegen gansch dien geest nu; tegen al dat woelen van den mensch; tegen den wortel van ons bedorven zijn, los-van-God, richt zich dit gebod, met den eisch der onderwerping. O, dringe het toch door tot een ieder onzer; prent het uwe kinderen in; drukt elkander de vreeze op het harte. Het belang van land en volk, het welzijn van maatschappij en huis hangt er aan. Dat de Heere ons nimmer overgeve aan de macht der revolutie.
Maar wat zware eisch wordt hier dan ook aan de overheid gesteld. Zij in de eerste plaats hebbe zich te onderwerpen aan het volstrekt souverein gezag des levenden Gods. Hoe zal zij onderwerping vragen en eerbiediging van haar gezag, zoo zij zelf de Bron van alle gezag verwerpt. Helaas ! tal van vorsten en overheden geven blijk dezen eisch niet te verstaan. Zelf brak men met God en verwierp men Zijn Woord; men zaaide wind, en oogstte storm. Hoe kon het anders. Kronen rolden langs de straten; de machtigen der aarde werden vertreden als het slijk der straten. Zal er vrede zijn en eerbied voor het gezag, dan kome een buigen, ja een buigen in het stof voor den Eeuwig Souvereinen Koning, van Wien alle gezag afdaalt. O, Neerlands volk en vorstenhuis, buigt uw knieën voor God!
Gewis er is een wettig opzeggen der gehoorzaamheid aan de overheden. Zoo handelde Daniël; zoo deed Israel in Egypte; zoo getuigt onze roemrijke historie in de dagen onzer landsgeboorte in tachtig jarigen strijd; en zoo weer verneemt ge nu, in deze dagen, de Regeering wetten heeft uitgevaardigd, die strijden met den eisch van Gods Woord. Wie zegt, wat bange tijden wij tegemoet gaan! Ons God-vergeten afgodisch volk weeklaagt of alles verloren is, zoo wij den steun van het verraderlijk Rome moeten missen, in stee van met fierheid het opgelegde juk van den hals te schudden en weder voor God te bukken, bij Wien uitkomsten zijn tegen den dood.
Door wat diepe wegen zullen wij nog heen moeten, om te komen tot het buigen voor den Heere der Heeren? Doch als naar recht, de Heere dan toornt en ons slaat met onzen eigen stok, dan doe Hij ons stille-zwijgen, en make Hij ons getrouw. Het betaamt ons Gode meer te gehoorzamen dan de menschen.
Kinderen, hoort de vermaning van Gods Wet! Eert uw vader en uw moeder ! Wandelt naar den eisch van Gods Woord. Houdt U verre van de zonde; begeeft u niet op de plaatsen der ijdelheid. Ook al kunt gij niet altijd zien, waarom het kwaad is, wat uw ouders verbieden, dringt uw zonde-lust niet door, al ziet ge dezen en dien gaan. Neemt de vermaning uwer ouders aan. Zij zijn van 's Heeren wege geroepen over U te waken, en wee hunner indien zij den teugel vieren; de opvoeding verslappen en U laten voortgaan. Maar ook wee uwer, zoo ge hun woord veracht; hun hart bedroeft, gelijk Ezau. Acht toch dubbel indien gij godvruchtige ouders hebben moogt. Hoevele gebeden liggen voor den troon; en zoudt gij tegen die alle in, de wereld openlijk dienen ? Zal 't gebed, zullen de tranen van vader of moeder U niet weerhouden, de schrik des Heeren bewege U, eer uw lamp zal worden uitgebluscht. Ik bid U, ziet toch in het gevaar, dat alom zóó groot is in deze diep vervallen dagen. Vliedt de begeerlijkheden der jonkheid (2 Tim. 2 : 22), en jaagt vroeg naar dat heil, dat nooit vergaat. De dienst van God zal U nimmer rouwen.
Ouders! Wat ligt ons nader dan onze kinderen. En toch wij komen zooveel aan hun opvoeding te kort. God make ons getrouw. Hij doe ons op de wacht staan; dag en nacht; letten op den wandel, de kleeding, de lectuur onzer kinderen. Houdt met vermanen aan; de liefde dringe U van uw kinderen U vrij te maken. Hun mond zegge niet eens : „Gij zijt niet vrij van mijn bloed !" O, geeft toch nimmer aan de zonde-lusten uwer kinderen toe. Zoo menig vader en moeder heeft zich dit moeten beklagen.
En zucht uw bedroefde ziel over uw jongen; schreit uw moederhart over de gangen uwer dochter, de Schrift meldt ons van de Godvruchtigen, die uw smart hebben gekend. Uw weg is Gods volk niet vreemd. David had zijn Ammon en Absalom; Hiskia z'n Manasse. 't Gebed vermenigvuldige. Ons wordt verhaald van een oude moeder, die de deur van haar huis bij dag noch bij nacht sloot en de lamp niet uitblies, omdat zij haar kind, dat was heengegaan den weg der ongerechtigheid op, niet loslaten kon, en met vele gebeden terugbegeerde van God. En ziet na lang wachten, de verloorne kwam!
Nooit zal ik vergeten, dien avond, toen op mijn catechisatie een man binnen viel, met verwarden blik; bevreesd; ontroerd! Hij vroeg of hier een heer dominé was; en drong sterk, zeer sterk aan met hem te gaan, want zijn vrouw was wanhopig en hij wist geen raad. Ik kwam. Wat ontmoeting ! Een vrouw met loshangend haar; handen wringend. Enkele jaren geleden was ze uit haar moeders huis heengegaan; van kwaad tot erger was 't gekomen; de gruwelijkste zonden had ze bedreven. Zoo was ze aan dezen man gekomen. Saam leidden ze een allerdiepst zonde-leven. Saam waren ze in een theater, en daar was het of ze de hel open voor zich zag; 't oordeel Gods. rustte op haar. Ze is heen gevlucht; zij en haar man. Naar moeder ! Die had ze zoo lang gewaarschuwd; en van Gods Woord gesproken. Maar de wroeging der consciëntie liet geen rust; en toen was op dien bewusten avond die man de straat op geloopen, zonder in Rotterdam den weg te kennen; zonder van kerk of kluis te weten, en hij was binnengevallen in mijn catechisatie. „Zou nog genade zijn, voor mij ?" riep die benauwde vrouw. En zij bekende haar kwaad zonder eenig achterhouden. En beiden, zij en haar man, vielen op hun knieën neer, om met ons God te zoeken. 't Was of het haar ruimte bracht. Nooit zal ik die ontmoeting vergeten.
Zelfs al zou, wat God verhoede, van ons zoon of dochter alle vermaning verwerpen, de wereld intrekken, laat, zoo God U niet afsnijde het gebed niet ophouden. De Heere schenke U uw kind terug. Het kome als de verloren zoon met de bekentenis : „Ik heb gezondigd tegen den hemel en voor U."
God doe verzoening van onzen opstand; en murmureering; en miskenning van het gezag, dat Hij over ons stelde, in de gehoorzaamheid van Hem, Die gehoorzaam geworden is tot den dood; ja den dood des kruises!

Yerseke, Ds. G.H. Kersten

Dit artikel werd u aangeboden door: De Saambinder

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 26 november 1925

De Saambinder | 4 Pagina's

DE VAN GOD GEËISCHTE GEHOORZAAMHEID.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 26 november 1925

De Saambinder | 4 Pagina's