Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

’t VERBOD VAN HET DOODSLAAN.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

’t VERBOD VAN HET DOODSLAAN.

Heidelb. Catech. Zondag 40.

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

II

Laat ons nu zwijgen van den doodslag vóór de geboorte, een kwaad, dat zoo schrikkelijk om zich heen greep in deze wereldlustige tijden, waarvoor God ons behoeden moge, en dat wel onverbiddelijk den eisch stelt van een rein leven. Dat kwaad ligt ook in het zevende gebod bestraft. Wij volgen den onderwijzer in vraag 105 en hebben dan nu nog te spreken van de roeping der Overheid. „Daarom ook de Overheid het zwaard draagt om den doodslag te weren."
De Overheid is van God ingesteld. In Gen. 9 leest ge van die instelling en van de macht door God aan de Overheid verleend en van den eisch, naar die verleende macht te handelen. „Wie des menschen bloed vergiet, zijn bloed zal door den mensch vergoten worden; want God heeft den mensch naar Zijn beeld gemaakt." Kaïn is door God Zelf gestraft. Van Noachs dagen af, zal Gods gerechtigheid geoefend worden door den mensch. Niet zoo, dat ieder eigen rechter worde. Integendeel; dan geldt: „Keer uw zwaard weder in zijne plaats; want allen die het zwaard nemen, zullen door het zwaard vergaan." Doch de macht om den naaste te straffen, zelfs met de straf des doods, is van God gegeven aan de Overheid. Zij draagt het zwaard om den doodslag te weren. Dit woord is een ergernis voor alle revolutionaire machten, die het volk een souvereine macht toekennen. De Overheid ontleent dan ook volgens hen, in lijnrechten strijd met Gods Woord, haar gezag aan het volk. „Alle machten, die er zijn, die zijn van God geordineerd." En die macht gaat zóóver, dat de Overheid zelfs over het leven van den onderdaan beschikt; zij hebbe den moordenaar met den dood te straffen. Hoe schrikkelijk schuldig staat ook onze overheid aan dezen eisch van Gods gerechtigheid. Hoogstens enkele jaren gevangenisstraf is des rechters eisch; menigmaal wordt van vervolging afgezien en ontoerekenbaarheid uitgesproken. De leer van Lombrozo schoot wortel. Is het dan wonder dat doodslag op doodslag volgt, en het leven van den mensch beneden dat van het dier wordt geacht? Hoe lang zal ons vaderland Gods eisch verwaarloozen zichzelf ten verderve!
Toch hebbe de Overheid voorzichtigheid te betrachten, opdat zij geen onschuldig bloed vergiete. Men denke slechts aan onrechtvaardig gevoerde oorlogen; het bloed van de duizenden, die in den strijd vallen, zal van de hand der Overheid worden geëischt. Dat wil volstrekt niet zeggen, dat er geen wettigen oorlog kan noch mag gevoerd. Heeft de Heere onze wapenen niet rijk gezegend in den strijd tegen Spanje en zoo menigmaal daarna? Laat ons onze jongens wapenen tegen het anti-militarisme, dat in onze dagen weer zoo sterk van onderscheiden kant opkomt. Den geest, den moed, iets van het geloofsvertrouwen onzer vaderen wone in ons en onze kinderen om zoo noodig met ons bloed de erve, die God ons schonk tegen den indringer te verdedigen. Men verneme die kloekheid in het buitenland en België wete, dat geen duim gronds noch eenige onzer van God gegeven rechten wij in zijne handen laten zullen. De Overheid draagt het zwaard niet tevergeefs.
Maar zij hanteere dat zwaard naar den eisch van Gods gerechtigheid, en make zich niet schuldig aan het bloed der rechtvaardigen; dat bloed toch zal om wrake roepen tot den heiligen en waarachtigen Heerscher, Die eens ook de Overheden oordeelen zal. Naar den eisch van Gods recht worde de doodstraf weder ingevoerd, opdat het bloed vergoten worde desgenen, die eens anders bloed vergiet.
't Zesde gebod spreekt echter niet alleen van het doodslaan met ter daad, want „God verbiedende den doodslag, leert ons dat Hij den wortel van den doodslag, als nijd, haat, toorn en wraakgierigheid haat, en zulks alles voor een doodslag houdt!"
Het kwaad van den doodslag woont in ons hart. Door de zonde werden wij hatelijk en elkander hatende. „Ik ben van nature geneigd. God en mijn naaste te haten". Als de Heere den teugel viert, komt dat wel uit. Men roemde de beschaving van den mensch en meende zulk een hoogte te hebben beklommen, dat het getuigenis van God gegeven, geheel kon geloochenstraft. 't Humanisme bouwt op den mensch, die goed is en niet kwaad. Doch wat bittere ontgoocheling bracht de vreeselijke wereldoorlog; de wreede slachting van millioenen menschen. Was dat nu die beschaafde menschheid? Wie kan nu nog vertrouwen stellen in de beraadslagingen op denzelfden grond gevoerd ? Wie betrouwt de mooie woorden, van Volkerenbond; wie gelooft in een blijvenden vrede? Gods Woord leert anders. De toekomst zal doen hooren van oorlogen en geruchten van oorlogen. Op dien grond hebben we ons te stellen. In alle beraadslaging te rekenen met den staat des menschen. Liet God ons los, de wereld was één moordspelonk. Doch Hij temperde de zonde. Hij schonk in algemeene genade wat boven haat en wrok en zucht tot doodslag in ons hart woont. Natuurlijke liefde is gave Gods. En wee onzer, zoo wij die gave verzaken. Nijd en haat prediken in plaats van vrede. Wee onzer zoo God ons aan de dwaasheid van ons hart overgeeft. De wereld werkt haar eigen verderf uit, en bereidt de toekomst, zoo ontzaglijk, dat de natuurlijke liefde zelfs zal worden gemist. Wat ontaarding is door Jeremia geteekend en het woord, dat niet van onbarmhartige wijven spreekt, van zulke ontaarde schepsels, die in de maatschappij steeds zijn geweest, maar dat zegt: „De handen der barmhartige vrouwen, hebben hare kinderen gekookt; zij zijn haar tot spijze geworden." Wel mogen wij nijd en haat en toorn en wraakgierigheid uit ons harte bannen.
Kaïns nijd deed zijn aangezicht vervallen. Nijd is verrotting der beenderen. Is de nijd niet op veler aangezicht te lezen? En die onverzoenlijke haat, die Ezau's hart vervulde! Twintig jaren omzwervens waren niet in staat de haat te koelen. Een eeuwige vijandschap draagt Edom tegen. Israël. Haat deed de Franschen naar 't zwaard grijpen tegen Duitschland. Nooit heeft men kunnen vergeven, dat in '70 de Duitscher Frankrijk vernederde. En hoe menigeen voedt de haat in zijn hart; en weet van geen vergeven; en leeft in niet te heelen verwijdering, verre van zijn naaste. Wat ontzettende kloven bestaan soms onder leden van een en dezelfde kerk; onder menschen, die saam zich zetten onder Gods Woord.
Schrikkelijk ook is de toorn, die booze vervoering door drift. De Heere gebood: „Gij zult niet wreken, noch toorn behouden tegen de kinderen uws volks; maar gij zult uwen naaste liefhebben als uzelven." Laat ons tegen het kwade toornen, en niet zijn als Elia, die zijn jongens nog niet eens zuur aanzag. „Wordt toornig en zondigt niet." In Lamechs ziel woonde de bittere wraak. „Voorwaar" zoo sprak hij, „ik sloeg een man dood om mijn wonde; en een jongeling om mijn buile." Wraak is de vrucht van de haat. In de wraak treedt de haat als eigen rechter op, en miskent hij het recht des Heeren. Onderzoeke een iegelijk maar zijn hart; wat wraakgierige overleggingen wonen dikwijls in ons hart. Ook al spreken wij die boosheid niet uit, noch volvoeren ze in onze daden, in onze gedachten wreken wij ons zoo menigmaal van degenen, die ons tegenstaan; en zinnen wij op middelen om een en ander, als aangedaan onrecht gevoeld, betaald te zetten. En daarin staan wij schuldig voor God. Hij roept ons toe: „Wreekt uzelven niet beminden, maar geeft den toorn plaats." O, hoe schrikkelijke verwoesting toch bracht de zonde; wat diep viel de mensch, eens 't pronkjuweel der schepping Gods !
Doch al ware het nu, dat ons een zachtmoedigen geest gegeven ware, en wij het onrecht dragen, en stille zwijgen. God eischt meer dan zekere Stoïcijnsche gelatenheid. Dat leert de catechismus in de laatste vraag van dezen Zondag:
Maar is dat genoeg, dat wij onzen naaste, alzoo voorzegd is, niet dooden ? Neen, want God verbiedende den nijd, haat en toorn, gebiedt dat wij onzen naaste liefhebben als ons zelven en jegens hem geduld, vrede, zachtmoedigheid, barmhartigheid en alle vriendelijkheid bewijzen, zijn schade zooveel als mogelijk is, afkeeren en ook onze vijanden goed doen."
Hier is geen plaats voor spitsvondige vragen. Onzen naaste liefhebben als ons zelf, ziet op de hoedanigheid, niet op de trap der liefde. Dit liefhebben sluit volstrekt niet uit de zorg voor eigen behoeften. Maar wel wordt den grootsten egoïst den zwaarsten eisch gesteld. Gelijk ge uzelf liefhebt, heb zoo uw naaste lief; met uw volle hart. Want God heeft ons gemaakt één geslacht, uit éénen bloede. Wat bracht de zonde toch teweeg! Zij scheurde uiteen, en vervulde ons met haat en vijandschap. Gods gebod is ons zoo onmogelijk. Ja, die aan de letter hangt en niet dieper ziet mag zich inbeelden van Gods wet nog wat terecht te brengen, doch hij misleidt zichzelven. God eischt liefde, en liefde is bij ons niet. O, hoe noodzakelijk is de vernieuwing des harten, dat wij de liefde Gods in onze zielen wordt uitgestort, opdat wij door die liefde, die de vijandschap doodt, ook onzen naaste liefhebben zullen. Ja, dan wordt ook in ons gewrocht dat liefhebben zelfs van onze vijanden. Zie maar eens, hoe het besef, voor een eeuwigheid geschapen te zijn, ons met medelijden vervult voor den naaste, en waar de liefde Christi in ons wordt uitgestort, ja daar zouden wij den grootsten vijand wel willen overreden van de mogelijkheid van zalig worden in het bloed des Lams. Die liefde maakt zachtmoedig en nederig, en doet verre zijn van twist en tweedracht, zij verdraagt alle dingen. Uit den wortel dezer liefde spruit dan de ware betrachting van het gebod: „Gij zult niet doodslaan." Dat wij jegens onzen naaste geduld oefenen, vooral de rechte zelfkennis zal ons hierin oefenen. Hoe meer wij eigen hart en zonden en gebreken kennen, hoe lichter het ons vallen zal onzen naaste te verdragen. Och, dat de ontdekkende bediening van den Heiligen Geest ons niet ontbrake; zij zou ons van veel kwaad bewaren. Vrede zullen de betrachters van het zesde gebod zoeken. Zij zijn vrede-makers. „Zalig zijn de vreedzamen." Zelf is in hun hart iets van den vrede, die alle verstand te boven gaat; de vrede met God doet in ons zijn vrede met het gedierte des velds; 't is of alles ons vrede toeroept. Hoe ? zouden wij dan in onmin leven met onzen naaste, als wij van dien vrede iets kennen, en genieten mogen? Zachtmoedigheid is een van de onbedriegelijke eigenschappen van den in Sion geborene. De zachtmoedigen en de barmhartigen worden zalig gesproken. Hardheid is wel een bewijs van het missen der ziels-vertederende genade, alle consciëntie-overtuiging laat een mensch in zijn harden natuurstaat. Maar in de genade wordt het steenen hart weggenomen en een vleeschen hart in de plaats gegeven. Dat vleeschen hart heeft gevoel, ook van het leed des naasten, en zal zachtmoedigheid en barmhartigheid bewijzen, en alle vriendelijkheid. Noch in den priester, noch in den Leviet werd dit betrachten van Gods gebod gevonden. Het gaat ook zoo tegen onzen natuur in onzen vijanden goed te doen. Veeleer gunnen we hem het kwaad; wordt hij gelasterd, bestreden, overkomt hem schade, wij trekken zijn partij niet, en zullen ter verdediging voor hem niet opstaan. En toch dat eischt Gods gebod.
Wie zal nu vrij uitgaan? Staat ons land niet schuldig aan den gestelden eisch dat met de doodstraf het bloedvergieten worde gestraft? Dat toch luide klinke den eisch tot wederinvoering van de doodstraf. Het is Gods gebod, dat niet straffeloos kan vertreden.
Laat ons de hand in eigen boezem steken; aan hoevele doodslagen staan wij schuldig, ook al werden wij bewaard voor het moorden met ter daad. God houdt onzen nijd, haat, toorn, wraakgierigheid voor een doodslag. En hoe dikwijls vervulde dit kwaad ons hart, en wenschten wij onzen naaste den dood.
Onbekeerden van harte, zoekt verzoening in Christus' bloed. Hij heeft moordenaren den hemel geopend. Rust niet in eene gelatenheid, die u van nature eigen is. Soms kan een onbegenadigde het volk van God beschamen; doch de wortel der liefde ontbreekt, en dus alle ware vervulling van Gods gebod. Begeert de vernieuwing van uw hart. Wij moeten een nieuw schepsel worden in Christus, of wij moorden ons eigen leven en slepen den naaste mede ten verderve.
De Heere doe ons van Zijne liefde gedurig ervaren, en schenke dien wasdom in Gods- en zelfkennis, welke beide hand aan hand gaan, opdat onze wandel zij in de liefde.

Yerseke,  Ds. G.H. Kersten

Dit artikel werd u aangeboden door: De Saambinder

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 24 december 1925

De Saambinder | 4 Pagina's

’t VERBOD VAN HET DOODSLAAN.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 24 december 1925

De Saambinder | 4 Pagina's