Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

HEMELVAART.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

HEMELVAART.

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Gij, Galileesche mannen, wat staat gij en ziet op naar den hemel? Deze Jezus, die van U opgenomen is in den hemel, zal alzoo komen, gelijkerwijs gij hem naar den hemel hebt zien henenvaren." Hand. 1:11.
Opgenomen is de Heere in den hemel, nadat Hij nog veertig dagen, sinds hij uit de dooden opstond, bij Zijne discipelen vertoefd had. Immers dit is het kenmerkend onderscheid tusschen Zijn verblijf op aarde vòòr en nà Zijn verrijzen uit den dood, dat Hij na Zijn opstanding Zich niet meer, gelijk vòòr dien, aan de wereld, doch alleen aan Zijn discipelen openbaarde. En ook die openbaringen droegen een heel ander karakter. Zij waren er op gericht, den discipelen te bereiden voor het niet-meer-kennen-naar-den-vleesche. Zoo wandelde de Heere dan niet meer van dag tot dag met hen, doch hij openbaarde Zich aan hen voor slechts korten tijd en met groote tusschenpoozen. En dan sprak Hij van de dingen, die het koninkrijk Gods aangaan; de Schriften openend. Zoo werden veertig dagen vervuld, en toen is de Heere „opgenomen in den hemel."
De jongeren hebben Hem zien henenvaren. Hij heeft hen getuige willen maken van Zijn verlaten van de aarde. Zijne opstanding volbracht Hij zonder eenig menschelijk getuige, maar toen Hij van de aarde opvoer, nam Hij Zijn discipelen met Zich. Hij vergaderde hen; „en Hij leidde hen buiten tot aan Bethanië"; en als Hij hun de belofte van den Heiligen Geest herhaald, en hen als Zijne getuigen bevolen en hun gezegend had, werd Hij opgenomen, daar zij het zagen." Voor hunne oogen rees naar Zijne menschelijke natuur de Messias omhoog; hooger en hooger; tot een wolk Hem wegnam voor hunne oogen.
Wat moet dat voor de discipelen geweest zijn!
Te zien, dat Christus ten hemel voer.
Want Hij voer hooger op dan de wolken. Door de wolken heen, bracht Hij onze menschelijke natuur, onze ziel en ons lichaam ten derden hemel in. Ook die derde hemel is geschapen; door Gods alvermogen voortgebracht, om te wezen Zijn troon; de plaats, waar God Zijne heerlijkheid meer openbaart dan ergens anders. Naar die plaats voer de Heere op vanden berg, dien Hij Zijn jongeren bescheiden had, buiten Jeruzalem. Hoe diep te betreuren blijft de dwaling van Luther in dit stuk, als zou die menschelijke natuur van Christus alomtegenwoordig zijn geworden. Wat onmogelijke stelling! Zij doet een eigenschap Gods overgaan op den mensch. Zij maakt den mensch tot God. Gansch verwerpelijke dwaling, die ook gansch troost-benemend is voor de kerk. Want toch als Luther het (wat nimmer waar kàn zijn) recht had, dan was het feit van de Hemelvaart te niet gedaan; dan was onze eigen, menschelijke natuur, die door Hem uit Maria is aangenomen niet in den hemel der hemelen ingebracht. En daarop kwam het juist aan. Dat maakt de hemelvaart van Christus tot zulk een ontzaglijk feit. Die hemelen waren gesloten; voor eeuwig toegesloten door de zonde; nooit meer door eenig schepsel te openen. Van ingaan in heerlijkheid voor Adams zonen en dochteren geen sprake meer. Maar God de Vader beschikte in Zijn vrijmachtig welbehagen voor Zijn uitverkoornen die volle zaligheid in Christus, dat zij naar ziel en lichaam verkrijgen zouden een eeuwig wonen in de hemelen. „In het huis Mijns Vaders, zoo sprak Christus, zijn vele woningen. Ik ga heen om uw plaats te bereiden."
Die plaats bereidde Hij door de gesloten hemelen te openen. Hij brak er door, toen Hij onze eigen ziel en ons eigen menschelijk lichaam in den hemel inbracht. Hij is waarlijk opgevaren; en zichtbaar; en plaatselijk, opdat Zijn volk, gekocht door Zijn bloed, eenmaal ook zijn mag waar Hij is.
De discipelen hebben die opvaart gezien.
Alleenlijk in den hemel zelf, konden zij met het natuurlijk oog niet in zien; dat is bewaard voor den dag der eeuwigheid. Dan „zal ik uit mijn vleesch God aanschouwen; Dewelke ik voor mij aanschouwen zal en niet een vreemde; mijne nieren verlangen zeer in mijnen schoot." Maar in deze bedeeling vermogen wij de eeuwige heerlijkheid niet in te blikken met het natuurlijk oog. Ons lichaam zou daarvoor niet bestand zijn. Wat Gods Volk er van smaakt is door het geloof. En waar dat geloovig zien en genieten reeds zoo onuitsprekelijk is, o, wat moet het dan toch wezen, eens te zijn daar, waar geloof verwisseld zijn zal in aanschouwen.
Een wolk bedekte den ingang in de heerlijkheid. Gelijk zoo vele wolken hier blijven. Want wij zien nu door een spiegel in een duistere rede, maar alsdan zullen wij zien aangezicht tot aangezicht; nu ken ik ten deele, „maar alsdan zal ik kennen gelijk ook ik gekend ben."
Was het wonder, dat de discipelen van deze plaats niet weg konden? De overweldigende kracht, die van de hemelvaart van Christus op hen uitging, heeft hen aan de plaats genageld. Hunne oogen blijven hemelwaarts gericht; hunne harten der verwondering vol van Christus' volheerlijk heengaan. Als God ons in Zijne genade deelen doet, gaat van het werk van Christus steeds een ziels-innemende, alles-overweldigende kracht uit in onze harten. Maar zoo kan het niet blijven. Voor de discipelen is iets anders weggelegd. Meer nog zullen zij ontvangen; de vervulling van de belofte des Vaders staat te geschieden. En ook de jongeren hebben een roeping te vervullen. De weldaden die de Heere Zijn kerk deelachtig maakt, moeten beleefd; zij zijn nimmer vergeefs geschonken. Eeuwige heerlijkheid, volkomen deelen in de zaligheid, toeft tot Christus wederkomt.
Hoe gepast is dan ook het woord van de engelen, die aan de discipelen verschenen. Want die twee mannen, die zoo plots, zoo onverwacht bij de jongeren stonden waren hemelboden. Hun witte kleeding getuigt van vlekkelooze heiligheid. Zij zijn dienaren voor den troon; gedienstige geesten, die tot dienst uitgezonden worden om dergenen wil, die de zaligheid beërven zullen. Ook nu hebben zij hun dienst aan de van God verkoornen.
Gods Woord brengen zij aan de toevende discipelen. En dat Woord Gods, aan Zijn volk gebracht is altijd gepast. God spreekt tot de Zijnen niet in raadselen. Gij zult de waarheid verstaan en de waarheid zal u vrijmaken. Bovendien de Heere verspilt Zijne genade niet. Hij bereidt de harten van Zijn volk, om Zijne woorden te ontvangen; en spreekt overeenkomstig den toestand, waarin zij verkeeren. Het Woord, dat God tot Zijn volk spreekt, gelijk Hij het hier door de Engelen bracht, is zeer gepast. En hoe rijk is die hemelsche onderrichting!
„Gij, Galileesche mannen! Wat staat gij en ziet op naar den hemel?"
Galileeërs waren het, die de Koning van Sion Zich verkoren had om van Zijn heengaan getuigen Ie zijn. Verachten door de wereld; bij wat in Israël groot was en voornaam niet geteld. Maar het onedele der wereld en het verachte heeft God uitverkoren, en hetgeen niets is, opdat Hij hetgeen iets is, te niet zoude maken; opdat geen vleesch zou roemen voor hem. Die aanspraak der Engelen, moet de discipelen wel tot verootmoediging strekken. Eigen afkomst staat steeds tegenover verheerlijkte genade; en dat maakt klein; verteedert. De genade doet buigen voor God; altijd weer; beschaamt ons ook over ons zelf. Of ligt er geen bestraffing, zij het de bestraffing der Goddelijke liefde in dat Engelenwoord: „Wat staat gij en ziet op naar den hemel?" Bedachten zij dan niet, wat Christus tot hen gesproken had? Verstonden zij dan de belofte niet, hun van den Vader gegeven? Bleven de Schriften dan nog bedekt voor hen? Had de Heere ze niet bevolen te Jeruzalem te wachten? „Wat slaat gij en ziet op naar den hemel?" Ja, zoo menigmaal staat Gods volk op den weg bij de weldaden Gods stil; en staart het naar de plaats waar Christus heerlijk werd. Doch anders is de weg. Voort leidt Gods pad met de Zijnen. Om nieuwe leeringen te bekomen; om nieuwe weldaden deelachtig te worden moet verlaten deze plaats. Moet van de lichamelijke tegenwoordigheid van Christus worden afgezien; geheel. Leefde de gedachte nog in de discipelen, dat de wolk, die Jezus had weggenomen, weder wegdrijven zou? dat zij Hem nog weer zouden zien, zoo Hij henenvoer? Hun was beter lot bereid. Maar het kostte toch zoo veel, dit te kennen; Goddelijke bearbeiding, hemelsche onderrichting was noodig om hiervoor vatbaar te worden.
Nietwaar, volk van God? Wij hangen zoo aan het gevoelige; en aan het tastbare, en zichtbare. Om nu eens alles los te laten en niet ziende te gelooven; om het heilig „nochtans" van Habakuk te beoefenen; om te leven in Hem, Die niet wordt gezien en toch leeft in heerlijkheid bij Zijnen Vader, ja gewis wij moeten gedurig van ons-zelf afgebracht worden. „Wat staat gij en ziet op naar den hemel?"
En toch eens zou die hemel weder worden geopend; eens de wolk weer de wagen zijn, waarop de Heere rijden zou. „Deze Jezus, Die van U opgenomen is in den hemel, zal alzoo komen gelijk gij Hem naar den hemel hebt zien henenvaren."
Opgenomen is Hij van Zijnen Vader. God de Vader heeft lust aan Hem en in Hem aan Zijn volk. Hij beschikt Christus en met Hem al Zijn uitverkoornen de plaats aan Zijne rechterhand. Die eeuwig, vrije gunst straalt in de hemelvaart van Christus der kerke Gods toe. Wij zijn met Hem gezet in den hemel. Daar blijft Christus. Hij is naar Zijne Godheid overaltegenwoordig; doch naar Zijne menschelijke natuur; met Zijn verheerlijkte ziel en lichaam blijft Hij op één plaats, n.l. in den derden hemel, totdat Hij wederkomen zal. Want eens zal Hij komen; het zal zijn met den dag der dagen. Dan komt Hij op de wolken; „alzoo" zeiden de Engelen, „gelijk gij Hem naar den hemel hebt zien henenvaren"; alzoo: op den wolk. Dan zal Hij staan om te oordeelen de levenden en de dooden. Zichtbaar. Alle oogen zullen Hem zien; ook degenen, die Hem doorstoken hebben.
Naar die wederkomst wijst de Hemelvaart van Christus heen; niet naar een tijdperk van duizend jaren, waarin Hij op de aarde wandelen zal. Hij komt niet weder, dan eens; op de wolken. Met die wederkomst zal de eeuwige verwerping zijn van alle Goddeloozen. O, doorsteekt hier Christus! Versmaadt jongen en ouden hier Zijn Evangeliewoord; spot met de nederige stem, die u tot bekeering roept. Verwisselt kerk voor bioscoop; of rust in uw eigen gerechtigheden. Het kan hier nog. Maar dan! Uw oog zal den van U versmaden Jezus zien. Anders dan Hij hier U geopenbaard werd. Gij zult Hem zien in heerlijkheid; omringd van Zijn duizend maal duizend heilige Engelen. En Hij zal zeggen: „Slaat ze voor Mijn voeten dood." Onbekeerde zondaar beeft. De Hemelvaart van Christus predikt Zijn volheerlijke overwinning; maar ook uw eeuwigen ondergang. Valt God te voet. Verlaat de zonde; komt van uwe hoogten af. „Kust den Zoon, opdat Hij niet toorne en gij op den weg vergaat, wanneer Zijn toorn maar een weinig zoude ontbranden." Gij zijt toch nog in het heden der genade. Wat ik u bidde, verhardt uw harten niet, maar laat u leiden!
Hemelvaart zal het eens worden voor dat volk, dat hier dien Immanuel door het geloof mocht leeren kennen; dat uit den dood geroepen werd tot het leven; dat niet gansch vreemd bleef van het hemelleven. O, soms staart ook uw oog omhoog; en ziet gij naar den hemel op. Ook werd uw ziel vervuld bij wijlen van de eeuwige heerlijkheid, die Christus deelachtig werd, als Middelaar, en die Hij voor al Zijn volk verwierf. Maar wolken dekken; telkens weer; donkere wolken soms; die echter eenmaal voor goed zullen verdwijnen. Met die komst in den dag der dagen zal de Heere het alles volmaken; en gij zult de heerlijkheid Christi deelachtig zijn. Het moge in al uw ellende en tegenheen en druk tot sterkte zijn. Het lijden van den tegenwoordigen tijd zal niet te waardeeren zijn tegen de heerlijkheid, die aan ons zal geopenbaard worden. Grijpt moed, volk! Welhaast zal Hij komen. Hier werd Hij U, die gelooft, dierbaar; hier blonk Hij door de traliën van Zijn Woord; hier mocht ge Hem in Zijn heerlijkheid kennen, in de kracht van Zijn dood en wederopstanding. Maar dit bleef ten deele. Wat zal het dan zijn, zoo ge Hem zien zult, gelijk Hij is, en Hem zult gelijk zijn. De hemelvaart van Christus vertrooste uwe harten en vervroolijke u, om het pad van Zijne geboden te loopen, tot Hij u in Zijne heerlijkheid doen ingaan. Amen.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Saambinder

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 26 mei 1927

De Saambinder | 4 Pagina's

HEMELVAART.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 26 mei 1927

De Saambinder | 4 Pagina's