Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

VAN DE LIJDELIJKE EN DADELIJKE HEILIGMAKING.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

VAN DE LIJDELIJKE EN DADELIJKE HEILIGMAKING.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

De lijdelijke heiligmaking is het werk Gods in Zijn volk. De Heere heiligt de Zijnen; God de Heilige Geest wederbaart hen, Joh. 3 : 5, 6, 8;
schenkt hun leven Rom. 8 : 10;
lijft hen in de gemeenschap met Christus in 1 Cor. 6 : 15—19;
wascht en heiligt hen 1 Cor. 6:11;
bidt in hen Rom. 8 : 26;
doet hen leven naar den Geest Rom. 8 : 1, 4,
De ware heiligmaking wordt in de Heilige Schrift dan ook aan God-Drieëenig toegeschreven;
aan den Vader, Joh. 17 : 17, waar Christus Zijnen Vader bidt: „Heilig ze in Uwe waarheid"
aan den Zoon, Efeze 5 : 26: „Opdat Hij ze heiligen zoude"
aan den Heiligen Geest, 1 Petr. 1:2: „Den uitverkoornen naar de voorkennis Gods des Vaders, in de heiligmaking des Geestes.
Gods volk wordt dus geheiligd. Hun wandel heeft een diepen wortel in het werk Gods. Juist daarin is de ware heiligmaking onderscheiden van alle Farizeesche eigen-gerechtigheid. Wat heeft het met de heiligmaking gemeen, of wij een vroom kleed aantrekken en ons krommen als een bieze? Niet het allerminste. De voorstelling als zou de heiligmaking bestaan daarin, dat de Christen van de wereld afgezonderd den Heere dient in uitwendigen vorm doet dan ook te kort aan de weldaad, die Gods kinderen bekomen uit het Verbond der genade: „Ik ben de Heere, Die u heiligt." Versta wel. Dat wij elkander vermanen de paden der zonde te verlaten; de bezoldiging der zonde blijft de dood. Maar niet minder scherp worde bedacht, dat de natuurlijke mensch van de ware heiligmaking totaal vreemd is, hoe vroom hij zich ook voordoet, ja al beschaamt hij soms Gods volk in zijne nauwgezetten uiterlijken wandel. Hij stoelt op Adams wortel; op den wortel des doods en draagt alleen den dood vruchten. De vernieuwing des harten is hen noodig. De heiligmaking wortelt in het werk Gods in de harten Zijner uitverkoornen; de lijdelijke heiligmaking gaat aan de dadelijke heiligmaking vooraf. In Christus is de kerk gerechtvaardigd, maar ook geheiligd en verheerlijkt; „in Hem zijn wij volmaakt"; en dadelijk worden de ware geloovigen die heiligheid van Christus deelachtig, als zij uit den dood geroepen worden tot het leven. Zij zijn geroepen heiligen (Rom. 1:7); ja zij zijn nieuwe schepselen; het oude is voorbijgegaan, ziet het is alles nieuw geworden (2 Cor. 5:17).
Door die vernieuwing wordt Gods volk herbracht in den staat der genade en gemeenschap Gods. Onder de heerschappij der wet was dit oudtijds in vele ceremoniën afgebeeld. De schaduwen echter zijn in Christus vervuld, en in Hem ontvangt Gods volk door het geloof den toegang tot het binnenste heiligdom. En dat kan alleen, omdat in de gemeenschap met Christus, als het Hoofd der kerk, Gods volk van alle zonde-schuld niet alleen werd ontslagen, maar ook van alle zonde-smet werd afgewasschen. God ziet in Christus geen zonden in Jacob noch overtredingen in Israël. Indien iets aan de kerk haperde zou dit zijn oorzaak moeten vinden in het werk van Christus. Wie zou dat durven stellen? Gelijk God eens den mensch schiep naar Zijn beeld en in den staat der rechtheid hem deed wandelen, zóó, maar nu onvervreemdbaar is de kerke Gods in den Tweeden Adam volmaakt voor God. Zijn lust is aan haar. De engelen konden dan ook zingen in Bethlehems velden: „In de menschen een welbehagen," Niel alleen dat God lust had Zijn volk te zaligen, zoo Zijn welbehagen is van eeuwigheid; maar nu in de geboorte van Christus is de weg geopend, waarin de van God beminden in stee van voorwerpen van Zijn toorn, zijn voorwerpen van Zijne vermaking, van Zijn welbehagen. Dit is de troost voor al dat volk dat door ontdekkend licht in zichzelf niets vindt dan zonde en ongerechtigheid, dat hun heiligheid in Christus ligt; en zij, hoewel stof en asch, in Hem den toegang hebben tot den Vader. Deze genade doet dan ook Gods kinderen hoe langer hoe meer walgen van alle eigen werk en steeds meer verfoeien al die zelf-opknapperij waarin velen verstrikt zijn, die verhinderd worden tot Christus te komen, om in Hem alles alleen te vinden.
Doch, en daarmede kom ik tot de andere zijde, die de heiligmaking heeft, de vernieuwing door den Heiligen Geest laat Gods volk niet ledig noch onvruchtbaar. De lijdelijke heiligmaking werpt als vrucht af
de dadelijke heiligmaking.
Een antinomiaan wil van die dadelijke heiligmaking niet weten. Hij beroemt zich in Christus; het komt op zijn leven verder niet aan. God moet van al dat getob van den vernieuwden mensch niets hebben. Loopt hij in den kroeg; ontheiligt hij Gods dag; heeft de zonde in hem de overhand, Christus is er goed voor; de oude mensch, dat vleesch is voor de verrotting; wat getob met die heiligmaking! Ge hebt in Christus maar te roemen; Hij zorgt voor de Zijnen, dat zij in de zonde niet zullen omkomen.
Deze redeneering heeft schijn van waarheid en toch zij misbruikt de waarheid. Wat is de fout? Evenals door Rome wordt door den antinomiaan rechtvaardigmaking en heiligmaking verward. Door den wetbestrijder anders dan door Rome; op deze wijze, dat de antinomiaan wil, dat de heiligheid van Christus voorwerpelijk buiten den mensch blijft, evenals de rechtvaardigheid; en dat dus berouw en bekeering en verootmoediging en gebed en goede werken geheel onnoodig zijn, en aan de volkomen offerande van Christus te kort doen.
De rechtvaardigmaking echter geschiedt buiten ons, de heiligmaking binnen ons. In de heiligmaking vindt de vernieuwing van den mensch plaats, gelijk wij boven uit de Schrift vernamen. God geeft een nieuw verstand en een nieuwen wil; beide verstand en wil werken; de hartstochten worden geregeld en in een nieuwen wandel gaat zich de van God bekeerde openbaren. Niet omdat hij den hemel verdienen wil, maar wijl de liefde Gods hem dringt en in het houden van Gods geboden al zijn lust is. Zullen wij de zonde doen, opdat de genade te meerder worde? Dat zij verre! zegt Paulus.
Niet alleen echter dringt de aard van het nieuwe leven tot het wandelen naar Gods geboden, maar Gods volk wordt tot dadelijke heiligmaking geroepen. God eischt den heiligen wandel van de Zijnen, en de zonde stelt ook hen schuldig aan Gods gerechtigheid. Elke zonde, ook die in Gods volk, in zichzelf aangemerkt, stelt strafschuldig voor God, en sluit uit de gemeenschap Gods uit; maakt een scheiding tusschen God en ons, en dat alleen omdat de genade nooit de verantwoordelijkheid van den mensch te niet doet. Zoo wordt de heiligmaking een eisch Gods en de plicht van Gods volk.
Wanneer ik over den plicht van Gods volk spreek, dan stel ik mij geenszins op een wettisch standpunt. Is niet Christus de Man uit duizend, om den mensch zijn rechten plicht te verkondigen? En de Middelaar van het genadeverbond verkondigt toch geen wettischen plicht  Welnu, zoo is de heiligmaking een plicht, een van God gestelden eisch aan Zijn volk, die volbracht wordt in gena, echter niet gelijk Rome leert, dat de genade alleen dient, om de wilskracht ten goede bij den mensch te herstellen en hem dan zelf aan den arbeid te zetten. Die zelfswerkzaamheid van den mensch doet de genade te niet. Doch wat anders is het de verantwoordelijkheid van den mensch te handhaven tegen de wetbestrijders, de Nicolaïten, die God haat. Dat is overeenkomstig de leer der Schrift en naar den aard der Goddelijke genade.
De apostel vermaant Phil 2:12, 13: „Werkt uws zelfs zaligheid met vreeze en beven, want het is God, Die in u werkt, beide het willen en het werken naar Zijn Welbehagen." De geloovigen worden alzoo vermaand te werken, omdat God in hen werkt.
Zij zijn geroepen om zich te reinigen van alle besmetting des vleesches en des geestes en hun lichamen te stellen tot een levende, heilige, Gode welbehagelijke offerande (Rom. 12:1; 2 Cor. 7:1) tot den heiligen wandel zijn zij voor God verplicht, want de Heere heeft hen eerst liefgehad ; Christus is der zonde gestorven opdat zij der gerechtigheid met Hem leven zouden (Rom. 6 : 3 enz.) en zoeken de dingen, die boven zijn (Col. 3:2.) Hun lichamen zijn tempelen des Heiligen Geestes; zouden zij hun leden dan maken tot leden eener hoer? (1 Cor. 6.) Ja de Heere dringt Zijn volk tot de betrachting Zijner geboden, zelfs met het genadeloon der eeuwige heerlijkheid, want de Godzaligheid heeft de belofte van dit en het toekomende leven (1 Tim. 4:8) en hunne werken zullen hen volgen.
Dit alles moge genoeg zijn, om ons te doen beseffen, dat de Heere wil, dat Zijn volk wandele naar Zijn geboden; dat de heiligmaking eisch Gods zij; dat de verantwoordelijkheid voor onze daden op ons rust. Niet alleen zal waar het nieuwe leven bloeit het jagen kennelijk zijn naar heiligheid; maar daarbeneven legt Gods eisch op ons den plicht, die bij verzaking ons schuldig stelt en den vrede en de vrijmoedigheid des geloofs aan de ziel ontrooft.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Saambinder

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 23 februari 1928

De Saambinder | 4 Pagina's

VAN DE LIJDELIJKE EN DADELIJKE HEILIGMAKING.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 23 februari 1928

De Saambinder | 4 Pagina's