Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De Nederlandsche belijdenisschriften

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Nederlandsche belijdenisschriften

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

B.
De Nederlandsche Geloofsbelijdenis
DE INHOUD DER BELIJDENIS
Wij
gelooven allen met het hart, en belijden met den mond. Zoo spraken onze godvruchtige Vaderen. Zij vertrouwden op de waarheid en de gewisheid der van God geopenbaarde leer; zochten hun heil alleen in God, zooals Hij Zich in Christus geopenbaard heeft om schuldigen te verlossen en spraken dat vrij uit, gaven daarvan getuigenis tot eere des Heeren en tot zaligheid van anderen. Dat was een vrijwillig getuigenis, gelijk de Apostelen vrijwillig getuigenis gaven zelfs voor koningen en stadhouders. Een vrijwillig getuigenis, als het kenmerkende van het werk Gods en waarom zij met blijdschap smaad en verdrukking hebben verdragen. Er wordt wel eens gezegd: „eene gedwongen belijdenis is enkel huichelarij”, en dat is waar. Een gedwongen belijdenis heeft geen wortel, evenmin als een belijdenis der lippen, waar het geloof des harten aan ontbreekt. Rome dwingt, dwingt op duizendvoudige wijze. Zwaard en inquisitie, galg en rad zijn beproefd om te dwingen tot het geloof der kerk. Niet onze godvruchtige Vaderen. Wij gelooven allen met het hart en belijden met den mond, ziedaar de vrije ongedwongen geloofsuiting neergelegd in de 37 artikelen en waarmede zij evenzeer voor Koningen en Prinsen rekenschap gaven van de hoop, die in hen was.
Hieruit blijkt, dat de Belijdenis niet maar is eene kerkelijk opgedrongen wet, die der menschen consciëntie is opgedrongen. O neen. Dan ware men Rome gelijk, waar elk lid dier kerk slaafs verbonden is aan die kerk en aan wat zij beveelt te gelooven. Onvoorwaardelijk moet dat aanvaard, al is het ook de grofste leugen.
De Belijdenis heeft hare kerkelijke beteekenis niet ontvangen door dwangwetten. O neen. Haar kerkelijk gezag heeft zij verkregen door eene vrijwillige erkentenis en aanneming der kerk, om daardoor rekenschap te geven van haar geloof. De Heilige Schrift is de grond en de regel van haar geloof en de Belijdenis de vorm. Daardoor spreek zij uit, wat zij gelooft in overeenstemming met de Heilige Schrift. Dit zeggen wij om de eere van de Dordtsche Synode te handhaven. Neen, die zaten daar niet als formulierknechten, maar handhaafden de leer der Waarheid naar de Schriften en konden niet toelaten, dat de Waarheid vertreden werd.
Lettend op den inhoud van het eerste artikel blijkt nog iets anders. Wij bedoelen het uitgangspunt van de belijdenis. Wij gelooven allen met het hart en belijden met den mond, dat er is een eenig en eenvoudig geestelijk Wezen, hetwelk wij God noemen. Deze regel is van hoog belang. Er wordt niet gezegd: wij gelooven, dat de mensch dit of dat is. De belijdenis gaat niet uit van de leer van den mensch, maar van: de kennisse Gods. Dit is opmerkelijk. Rome gaat uit van: de kerk. De kerk is alles. De eer van de kerk moet vooraan staan. Dat is strikt genomen: de eer van den mensch. Aan paus en concilie wordt alles ondergeschikt gemaakt. Daarvoor moet alles buigen. Het is in den grond der zaak afgoderij. Het is een rooven van de eer, die God alleen toekomt. Een eeren van het schepsel boven den Schepper.
Ook met de Augsburgsche Confessie of de Luthersche belijdenis verschilt de Nederlandsche Geloofsbelijdenis. De Luthersche belijdenis gaat uit van de leer van de rechtvaardigmaking. De verlossing des menschen, hoe wordt de mensch zalig, hoe wordt hij getroost, is aldaar het uitgangspunt en beheerscht alle andere leerstukken, die beleden worden. Maar geheel anders onze Confessie. Die klimt aanstonds op tot de vraag: hoe komt God aan Zijn eer? Dit is haar uitgangspunt. En hiermede in overeenstemming is de Fransche Confessie, gelijk ook Calvijn in zijn beroemd werk: „de Institutie” begint met: de kennisse Gods, en de Catechismus van West-Minster begint met de vraag: „Wat is het voornaamste en hoogste einde des menschen?” en antwoordt: ,,’s menschen voornaamste en hoogste einde is God te verheerlijken en Hem volkomenlijk voor altoos te genieten”. (De West-Minstersche Synode kwam bijeen in den jare 1643-1648 en droeg een zuiver Calvinistisch karakter. Daar werd opgesteld de Westminstersche Confessie, een groote en kleine Catechismus, een nieuwe Liturgie en Kerkorde). Het uitgangspunt is dus de eere Gods zoowel in schepping als in verlossing.
Eenvoudig en kort en toch zakelijk belijdt de Confessie dat er is een eenig en eenvoudig geestelijk Wezen, hetwelk wij God noemen. Omschrijft Hem in Zijn eigenschappen als zijnde: eeuwig, onbegrijpelijk, onzienlijk, onveranderlijk, oneindig, almachtig, volkomen wijs, rechtvaardig, goed en eene zeer overvloedige fontein aller goeden.
Dat is geen wijsgeerig betoog, geen vorming van een soort begrip of denkbeeld van God; geen zoeken naar bewijzen van God. Niets van dat al. De Confessie belijdt zooals God Zich in Zijn Woord geopenbaard heeft. Spreekt daarom niet van een Godsbegrip. Laat ons met zoodanige groote woorden maar voorzichtig zijn, want wij kunnen God niet begrijpen, en Hij laat Zich door het eindig en beperkt verstand eens menschen niet omvatten. Wie zal tot de volmaaktheid toe den Almachtige uitvinden ? God daalt af tot den mensch en openbaart Zich aan hem door Zijn Woord. Het Woord Gods, dat evenmin er van uitgaat om God te bewijzen, maar wel dat God is. „In den beginne schiep God den hemel en de aarde”, zoo begint Gods Woord met de schepping aller dingen door God.
Velen zijn er, die roekeloos met God en godsdienst spotten. Het was in Davids dagen al niet vreemd. „De dwaas zegt in zijn hart: er is geen God”. Met recht spreekt de dichter van dwazen en waarom ? Om de eenvoudige reden dat niemand als atheïst geboren wordt. De godloochening is iets onnatuurlijks. Niemand is van nature, zooals hij geboren wordt, ongodsdienstig. De wet Gods is in het hart ingeschapen en die wet onderstelt een Wetgever. Zij, die zich verbeelden atheïsten te zijn, zijn dat geworden of uit vijandschap, of uit wereldwijsheid, zoo zij meenen door hunne groote geleerdheid, of ook door napraten van zoogenaamde geleerden of uit ergernis. Maar dat doet niets te kort aan het wezenlijk bestaan van God. Zij allen zullen geoordeeld worden door Hem, Dien zij versmaden tot hun eeuwig verderf.
God is een eenig Wezen. Het werd Israël uitdrukkelijk geleerd: „Hoor, Israël, de Heere uw God is een eenig Heere”. Veelgodendom voert tot godverloochening, niet minder dan de leer, dat alles God is. God is niet het al, maar een eenig, eenvoudig geestelijk Wezen, onafhankelijk van al het geschapene. Hij is uit, van en door Zichzelven. Zijn Wezen is, dat Hij is en van niemand in Zijn bestaan afhangt. Hij is in allen, maar Hij is niet al. Hij is ook boven allen, de Heere, die alles doet.
Hij heeft Zich met Namen uitgedrukt in de Heilige Schrift alsook in Zijne eigenschappen. De Confessie spreekt niet van de Namen Gods, doch wel van de eigenschappen, als zijnde eenvoudig, eeuwig, onbegrijpelijk, onzienlijk, onveranderlijk, oneindig, almachtig, volkomen wijs, rechtvaardig en goed en eene zeer overvloedige fontein aller goeden. Wij belijden en spreken van eigenschappen, niet op zoodanig eene wijze, alsof die van het Goddelijk Wezen onderscheiden waren? Neen, maar die onderscheiding wordt gemaakt, omdat wij menschen, met een klein begrip, niet alles tegelijk bevatten kunnen, doch in de bewustheid en erkentenis, dat Gods Naam Hij Zelf is, en dat als God zweert bij Zijne Heiligheid, Hij dan zweert bij Zichzelven. Gods wezen is eenvoudig, zonder samenstelling van deelen. Hij is alles wat Hij zijn kan en kan door niets buiten Zich, volmaakter worden. Hij is de Eeuwige en de Onveranderlijke. Hij kan niet tot eenen beteren, noch tot eenen minderen staat overgaan. En om niet meer te noemen: met recht de Fontein aller goeden. Weldaad die voor God buigt in het stof. Laat de booze Hem verwerpen en smaden, welgelukzalig de kinderkens, die verstaan wat voor de wijzen en verstandigen verborgen is en Hem leeren kennen, genieten en verheerlijken als eene zeer overvloedige Fontein aller goeden. Neen, dan laat het geloof of het gelooven met het hart en het belijden met den mond ons niet ledig, maar zal ons de zonde doen haten en vlieden en doen betrachten om Hem welbehagelijk te wandelen, Die alleen God is boven alles te prijzen in der eeuwigheid. Schenke God ons die genade, opdat Hij verheerlijkt worde.
Ds. J. D. Barth

Dit artikel werd u aangeboden door: De Saambinder

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 27 maart 1930

De Saambinder | 4 Pagina's

De Nederlandsche belijdenisschriften

Bekijk de hele uitgave van donderdag 27 maart 1930

De Saambinder | 4 Pagina's