Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Een man op een rood paard

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Een man op een rood paard

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Deze zijn het, die de Heere uitgezonden heeft om het land te doorwandelen. Zach. 1 : 10.

Tusschen de mirten, die in de diepte waren, zag de profeet een man, rijdende op een rood paard. De kleur van het paard heeft zoowel beteekenis als het paard zelf. Dit komt wel duidelijk uit in de verschillende paarden waarvan gesproken wordt door Zacharia. Achter den man op het roode paard waren roode en bruine en witte paarden. Wat die alle beduiden?
In de eerste plaats treft het machtige, het overweldigende in deze verschijning. De profeet geeft ons te verstaan, dat deze paarden en bijzonder de man op het roode paard al zijn aandacht trok. „En zie”, zoo schrijft Zacharia, „een man rijdende op een rood paard”. Hij wekt ons op om te zien. Dit gezicht is alle aandacht en opmerking waardig. Ook den apostel Johannes wordt op Patmos een gezicht gegeven van paarden en ruiters en tot hem klinkt het woord: „Kom en zie”. Onze oogen moeten geopend worden opdat wij mogen zien en bemerken wat de Heere te aanschouwen geeft. De natuurlijke mensch verstaat niet de dingen die des Geestes Gods zijn. Zonder dat wij de vernieuwing des Heiligen Geestes deelachtig zijn, is het onmogelijk dat wij zien zullen de dingen van het koninkrijk der hemelen. God werkt Zijn raad uit, tot zaligheid Zijner uitverkorenen. Geheel de wereldhistorie moet daartoe dienen. Maar dit bemerkt niemand recht tenzij zijn oog wordt verlicht. Ja aan Gods volk moet het licht opgaan, zal het klaar onderscheiden. Helaas! een groote donkerheid heeft zich in deze bange tijden over Gods kinderen verspreid, waardoor zij te weinig zien van hetgeen God werkt door het wereldgebeuren. Hoe noodig toch telkens weder die aansporing en opwekking: Zie! Dat de wijze maagden uit den slaap opwaken! Het is souvereine genade alleen waardoor ons de verborgenheden van Gods raad en werk worden ontdekt. Maar toch die vrije genade maakt geen zorgelooze en goddelooze menschen. Zij verwekt tot een levendig werkzaam zijn, om te mogen kennen en verstaan. Zou dan Gods volk het harte niet zetten op de openbaring Gods aangaande de mirten in de diepte?
Een rood paard staat tusschen die mirten en daarachter andere paarden. Wat die paarden beteekenen? En wat hun kleuren beduiden? Het is eenvoudig voor wie geen vreemdeling der Schriften is.
Het paard is in Gods Woord oorlogswerktuig bij uitnemendheid. Als trekkracht gebruikte men os en rund; als rijdier den ezel. Maar in den oorlog diende het paard. Hoe kostelijk is de beschrijving die de Heere Zelf van het paard geeft in Job 39: „Zult gij het paard sterkte geven? Kunt gij zijn hals met donder bekleeden? Zult gij het beroeren als een sprinkhaan? De pracht van zijn gesnuif is een verschrikking. Het graaft in den grond en het is doodelijk in zijn kracht en trekt uit den geharnaste tegemoet. Het belacht de vrees en wordt niet ontsteld, en keert niet wederom vanwege het zwaard. Tegen hem klettert de pijlkoker, het vlammend ijzer der spies en der lans. Met schudding en beroering slokt het de aarde op en gelooft niet dat het is het geluid der bazuin. In het volle geklank der bazuin zegt het: Heah! en ruikt den krijg van verre; den donder der vorsten en het gejuich”. Zoo beschrijft niet een mensch, maar de Schepper het paard, dat Hij voortbracht en met kracht en waardigheid en onversaagdheid bekleedde. Hoe machtig moet dan de verschijning van het paard zijn voor wie oogen heeft om te zien. En overweldigend was die verschijning voor den profeet Zacharia. Het paard was de sterkte der Heidenen in den strijd. Israël had een andere toevlucht. De Heere was hun overwinning. Daarom mochten Israels koningen de paarden niet vermenigvuldigen, opdat het hart van den Heere niet werd afgetrokken. Dat volk zou zeggen: „Dezen vermelden van wagens en die van paarden, maar wij zullen vermelden van den naam des Heeren onzes Gods”. Doch der Heidenen hoop ter overwinning in den strijd was op hun paarden gesteld. Sisera’s gevreesde macht lag in de negenhonderd strijdwagens door paarden getrokken. Krijgswagen en paard waren in oude tijden wat nu het verderf brakend kanon is. In één woord gezegd, de paarden tusschen de mirten in de diepte hebben betrekking op den oorlog.
Ook de kleur der paarden wijst op den krijg.
Het paard dat vooropgaat is rood; het heeft de kleur van bloed. Door het oorlogszwaard zal bloed vloeien. Het vreeselijk oorlogswee komt. Een slachting zal er zijn onder de menschenkinderen. Men mocht roepen: „Vrede! vrede! en geen gevaar”, doch de Heere zond een man, n.l. Zijn engel, op een rood paard. En achter dezen engel waren roode, bruine en witte paarden. De oorlog brengt allerlei ellende met zich: armoede en hongersnood en pestilentie; smart en wee. Daarop ziet het bruin der paarden. Eindelijk! Witte paarden volgen. Wit ziet op hemelsche overwinningen. In Openb. 6 wordt ons de overwinning van Christus beschreven. Hij rijdt op een wit paard en gaat uit overwinnende en opdat Hij overwon. God zal triumpheeren; door Hem zal Zijn kerk overwinnen. Want de oorlog komt om dat diep vernederde en onderdrukte volk. Dat is de beteekenis van dit gezicht.
God doet den oorlog ontbranden. Hij zendt Zijn engelen uit, die den oorlog verwekken. ,„Ik maak den vrede en schep het kwaad; Ik de Heere doe alle deze dingen”. Dat heft de verantwoordelijkheid van niet één mensch op. Om hun onrechtvaardig bloedvergieten zal God de vorsten trekken voor Zijn rechterstoel. Maar om welke redenen de regeeringen ook den oorlog verklaren, deze ontbrandt niet dan naar den raad des Heeren. Hij zendt Zijn engelen uit en de oorlog is er, met al het bloedvergieten en al het wee dat deze met zich sleept. Ook het einde is van God bepaald. De overwinning is des Heeren.
Och mochten wij op deze waarheid ons hart zetten in deze ernstige tijden. In Genève beproeft men een Babylonischen toren te bouwen. De oorlog moet worden uitgebannen. De regeeringen hebben zich daartoe contractueel verbonden. Dwazen die zij zijn. Gods Woord leert ons anders. En de beraadslagingen van de machtigen der aarde, hoe ook met Gods Woord in strijd, bevestigen slechts de Schrift. Hoe harder men roept om ontwapening hoe meer de volkeren zich van alle krijgsmiddelen voorzien. Hoe sterker men roept: vrede, vrede! hoe rumoeriger het onder de natiën wordt. God belacht den raad dier vredemakers. Hun anti-militairisme, hun ontwapeningsleuzen zijn op leugen gebouwd. Wij zullen wel doen, zoo wij ons aan het Woord des Heeren houden, Zoeken wij den vrede? Dat vorstenhuis en volk wederkeeren tot Gods geboden. De ontzettende ophooping der zonden dringt ons naar den afgrond van Gods rechtvaardige oordeelen. De Heere is geen ledig Aanschouwer van onze daden. Dwaalt niet, Hij laat Zich niet bespotten. O, land, land, land hoor des Heeren woord! Die roepstem dringe door tot regeering en onderdaan eer het te laat is. Want voorwaar een ziedende pot kookt tegen ons. Er dreigt zich een kwaad tegen ons op te doen. De gevolgde weg behield Nederland niet bij Gods rechten. Onder luid klinkende Christelijke leuzen is ons volk steeds verder van God en Zijn geboden af gevoerd. Met Rome in bond hebben vele leidslieden het volk verleid naar den rand des verderfs. En er is schier geen wederkeeren. O, vreeze; bange vreeze moet ons vervullen als wij op ons God-vergetend volk zien. Hoe lang zal Gods lankmoedigheid ons nog van in- en uitlandschen oorlog verschoonen? Hoe lang nog? Geef, o huis van Oranje; geef, o volk van Nederland, den Heere de hand en vernieuw het zoo trouweloos geschonden verbond.
Maar nu ligt er in het vreeselijk oordeel van den oorlog en van hongersnood en pestilentie, het trio van Gods oordeelen, één troost. De paarden stonden tusschen de mirten, die in de diepte waren. Die ruiterschaar was er om het volk van God. Om Zijns volks wille, waaraan de Heere Zijn grooten Naam verbond, zal Jehovah de volkeren beroeren. O, wonder van gena! De Heere zal in Zijn volk verheerlijkt worden. In dat ellendige, bij de wereld verachte volk; in dat nietige mirtenboschje. Want het is Zijn volk! Van eeuwigheid heeft God de Vader het liefgehad. Het is gekocht met het bloed des Lams. De Heilige Geest nam het als Zijn volk op van het vlakke des velds. Dat in zichzelf doemwaardige volk heeft bij God om Zijn souverein welbehagen een waardij, die geheel de schepping ver te boven gaat. God heeft dit volk gewaardeerd tot den prijs van Zijn eeniggeboren Zoon. Als het om dat volk gaat, telt God geen volkeren meer. Toen de tijd daar was, dat Israël zou trekken uit het gevangenhuis van Babel, verwekte de Heere den oorlog. Kores was Zijn knecht. God wierp den oorlogsfakkel tusschen beide machtige rijken en Babel viel. En triumpheerend keerde Gods volk weder tot zijn erve.
Zoo is Gods handeling de wentelende eeuwen door. Hij zal aan Zijne vijanden verheerlijkt worden. Hij zal zich verblijden in hen te verdoen, omdat Zijn Naam daarin verheerlijkt en Zijn volk er door vrijgemaakt wordt. Helaas! Wij zien er te weinig van. De groote werken Gods zijn veelal voor ons oog zoo verborgen. Het bloed van millioenen is weggestroomd in den jongsten wereldkrijg. Des Heeren hand werd opgeheven. Men had berekend, dat een oorlog in deze tijden niet langer dan enkele maanden duren kon. Maar God belachte de berekeningen der wereldgrooten. Jarenlang duurde de menschenslachting voort, tot men uitgeput ter aarde stortte. Maar waar is nu de opmerking, dat dit geschiedde om het mirtenboschje? Afval, brute Godsverloochening; baden in de zonde; dat zien wij. Maar wie bemerkt, dat de Heere in den weg Zijner gerichten heerlijk wordt in de Zijnen? Gods volk, dat er iets van verstaan mag, zal zich verheugen vanwege des Heeren oordeelen, daarover, dat de Heere toont, dat Hij God is. En waar Zijn eer op aarde uitblinkt, daar wordt Zijn kerk gebouwd en het werk Zijner handen bevestigd. Gods lieve volk mocht er moed uit grijpen. De Heere zal Zijn volk en erfdeel nooit begeven, zelfs niet in de grootste nooden. Israël wordt verlost door den Heere met een eeuwige verlossing, gijlieden zult niet beschaamd, noch te schande worden tot in alle eeuwigheden. God zal de volkeren licht achten om uwentwil. Ja, eens zal de aarde vergaan en zullen de hemelen worden opgerold, als de dag der eeuwige verlossing komt en Gods uitverkoornen eeuwig zullen overwinnen.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Saambinder

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 12 februari 1931

De Saambinder | 4 Pagina's

Een man op een rood paard

Bekijk de hele uitgave van donderdag 12 februari 1931

De Saambinder | 4 Pagina's