Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Een drietal kampioenen voor de Gereformeerde leer in een tijd van verval

Bekijk het origineel

Een drietal kampioenen voor de Gereformeerde leer in een tijd van verval

VII

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het treffend verhaal, dat dr. Kuyper van Alexander Comrie gaf, en dat wij in de laatste nummers van de Saambinder weergaven, is echter op sommige punten onjuist en in zijn geheel bestreden door Prof. Honig. In de Eigenschappen des Geloofs (de bekende en bij De Banier onlangs door mij opnieuw uitgegeven preekenbundel van Comrie) schrijft deze dat hij een vreemdeling te Woubrugge was, en prijst hij de liefde, die men zijn persoon en dienst had bewezen. Maar als het verhaal juist was, zou Comrie vóór het aanvaarden van zijn bediening geen vreemdeling geweest zijn. Comrie verhaalt zelf in zijn Leerredenen II, pag 50, van een storm dien hij op zee medemaakte, waarin meer dan veertig schepen rondom hem vergingen. Het scheepje waarop Comrie was werd behouden en redde nog bovendien zeven schipbreukelingen. Maar deze storm was op de Noordzee, in 1727, met een schip uit Zwartewaal, en heeft dus niets gemeen met den storm waarvan het gemelde verhaal spreekt. Als vaststaand mag echter wel aangenomen worden dat Comrie vóór 1725 naar Holland is gekomen en reeds tijdens het leven van Ds. van Strijen, die 21 Maart 1727 gestorven is, te Rotterdam toefde. Van dien Ds. van Strijen verhaalt Comrie, dat „de oude heiligen te Rotterdam met hem weten, hoe nat bezweet deze zalige man op den preekstoel kwam; maar ze hebben zelden zulk bidden gehoord". Deze mededeeling zou ons tot jaloerschheid verwekken!
Te Rotterdam heeft Comrie een vriendschappelijken omgang gehad met den grooten koopman Adriaan van der Willigen, wiens liefde tot en kennis van de Waarheid bekend is. Later zullen wij Comrie bij dezen godvruchtigen koopman nog wel aantreffen. V. d. Willigen was ook bevriend met de familie Van Schellingerhout en De Sterke. Dus is het niet onmogelijk dat door den Rotterdammer Comrie met deze families, waaraan hij zeer veel te danken had, in kennis is gekomen. Ik heb het verhaal van Dr. Kuyper echter te merkwaardig gevonden om het niet mede te deelen.
8 Sept. 1729 werd Comrie te Groningen als student in de Heilige Godgeleerdheid ingeschreven. Onder zijn Hoogleeraren Antonius Driessen, Otto Verbrugge, Albertus Voget en Cornells van Velzen, hebben, vooral de eerst- en laatstgenoemde, zich met groote bekwaamheid doen kennen als verdedigers der aloude Gereformeerde leer. Comrie droeg hun dan ook groote achting toe en deelde in hun vriendschap. Hoe vertrouwelijk zelfs de omgang met Prof. Driessen was, blijkt wel uit hetgeen Comrie in zijn Catechismus mededeelt. Op bladz. 43 handelt Comrie van de noodzakelijkheid van de bovennatuurlijke kennis, door de onmiddellijke werking des Heiligen Geestes. Dit blijkt, zoo lezen wij ter aangehaalder plaatse, „uit de bevinding der heiligen, die allen moeten betuigen, hoever zij tevoren ook in de letterkennis mochten gevorderd zijn, dat als zij in zielsangsten kwamen, en in hun ellendigen, naren en rampzaligen toestand van nature waren ingedompeld, dat al hun letterkennis hun ontviel, en dat zij met niet één waarheid, die zij aangeleerd hadden, zich konden behelpen".
Deze woorden van Comrie, die door ieder van Gods kinderen zullen beaamd worden, getuigen met kracht tegen den oppervlakkigen geest des tijds. Duizenden beelden zich in met hun Gereformeerde belijdenis van zonden en geloof in Jezus Christus zalig te zullen worden. Zij hebben een innerlijken afkeer van de bevinding der heiligen en smalen het volk, dat uit zijn ellende opkomt, om de verlossing in Christus te zoeken. De zaligmakende ontdekking van onze zonden doet ons echter ons zelf in zulk een ellende bevinden, dat alle aangeleerde kennis, hoe zeer ook als op Gods Woord gegrond, te kort schiet om ons te verlossen. Zij laat ons vreemdeling van Christus. Hem kennen wij van nature niet en wij willen door Hem uit genade niet zalig worden. Al was het licht der zon als het licht van zeven dagen, zoo kunnen wij het toch, zoo wij geen oogen hebben, niet zien, noch iets er van weten.
Maar het behaagt Hem Zichzelven, o, wonder van genade! op bovennatuurlijke wijze in de Zijnen te openbaren. Als voorbeeld haalt Comrie hierbij aan wat hem bij Prof. Driessen is wedervaren. „Ik heb (zoo schrijft Comrie) dat klaar gezien in een Hoogleeraar, onder wien ik studeerde. Bij hem zijnde in zijn zielsangsten, waardoor hij in de diepten en als in de onderste helle (hier nog op aarde zijnde) lag en als een worm kroop, roepende: „O God! is er een weg van ontkoming, maak hem mij bekend!" En deze had zijn Gratia Victrix ¹) van tevoren uitgegeven".
Prof. Driessen heeft zich dus met al zijn wetenschap van de Gereformeerde leer niet kunnen staande houden. Die kennis ontzonk hem, toen God hem van zijn zonde overtuigde.
Zoo meldt Comrie ook van zijn medestudenten: „In mijn studententijd te Groningen heb ik verkeerd met de edelste bloem der studenten wegens hun geleerdheid en wetenschap. Ondertusschen in hun ellende inkomende, heb ik ze menigmaal hooren uitroepen, met beroering en aandoening: „O God! ik ben een groot beest; die weg is voor mij verborgen".
O, lezer, hoe zult gij het toch maken als gij van de bevinding uwer ellende vreemdeling zijt en roemt in een Jezus, van Wien gij alleen anderen hoordet met een natuurlijk oor en laast met uw verduisterd verstand in de Schriften. Lodesteijn zegt zeer wel: „Die niet heeft dan de letter, is maar een ketter". De rechtzinnige, bevindelijke waarheid heeft Comrie steeds verdedigd. Dit heeft zijn geschriften tot op den huldigen dag zulk een ruime plaats onder het volk van God gegeven.
In 1733 vertrok Comrie naar de hoogeschool te Leiden om zich te bekwamen in de philosophie, in welk vak van wetenschap hij onder Prof. 's Gravenzande, 5 October 1734 promoveerde. Hij verdedigde eene dissertatie: „de Moralitatis Fundamento et Natura Virtutis" ²) en hij mocht zich voortaan noemen, gelijk op zijn werken te lezen is: Artium liberalium Magister et Philosophiae Doctor. ³)
Nadat Comrie in een buitengewone vergadering van de classis Leiden onderzocht en met algemeene stemmen toegelaten was, werd hij beroepen te Woubrugge en aldaar 1 Mei 1734 door zijn vriend Nicolaas Holtius met een predikatie over Joh. 3:14, 15 bevestigd. Ds. Comrie deed zijn intrede uit Zacharia 6:15.

¹) De genade overwinnares.
²) Over het fundament van de zedelijkheid en over de natuur der deugd.
³) Meester in de vrije kunsten en philosofisch doctor.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Saambinder

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 10 september 1931

De Saambinder | 4 Pagina's

Een drietal kampioenen voor de Gereformeerde leer in een tijd van verval

Bekijk de hele uitgave van donderdag 10 september 1931

De Saambinder | 4 Pagina's