Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Machtelooze vijanden

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Machtelooze vijanden

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Te dien dage, spreekt de Heere, zal Ik alle paarden met schuwigheid slaan, en hun ruiters met zinnelooshed; maar over het huis Juda zal Ik Mijn oogen openen en alle paarden der volkeren zal Ik met blindheid slaan. Zach. 12 : 4,

Het paard was, vooral in oude tijden oorlogswapen. Gespannen voor de gevreesde strijdwagens, aan welker wielen men groote messen hechtte, waren de paarden geducht. Het paard vreesde den vijand niet. De macht van zijn gesnuif is een verschrikking. Het graaft in den grond, en het is vroolijk in zijn kracht; en trekt uit, den geharnaste tegemoet. Het belacht de vreeze en wordt niet ontsteld, en keert niet wederom vanwege het zwaard. Tegen hem ratelt de pijlkoker, het vlammig ijzer der spies en der lans. Met schudding en beroering slokt het de aarde op, en gelooft niet, dat het is het geluid der bazuin. In het volle geklank der bazuin zegt het: Heah, en riekt den krijg van verre, den donder der vorsten en het gejuich. (Job 39).
Zacharia’s woord ziet dan ook op den strijd, die tegen Jeruzalem gevoerd wordt. De vijand trekt met groote macht op, voorzien van wagenen en paarden. Maar zie, de Heere zal de paarden met schuwigheid slaan en hun ruiters met zinneloosheid. De paarden zullen den strijd schuwen; zij zullen achterwaarts keeren. Het „belachen der lans” zal in vreeze verkeeren en zij zullen deinzen en naar geen toom meer luisteren. En de ruiters zal de Heere met zinneloosheid slaan. Moedig als hun paarden in den strijd, gesterkt door de hoop op de overwinning, zal de Heere hen verdwazen. Door hun zinneloosheid zullen zij een algeheele verwarring brengen, die op een gewissen ondergang uitloopen zal. De Heere doet dwalen; Hij voert de oversten weg, en de machtigen keert Hij om; Hij beneemt den getrouwen de spraak, en der ouden oordeel neemt Hij weg. (Job 12). Zoo zal den vijand, hoe machtig ook, smaad en schande treffen en den ondergang bereid worden. En alle paarden der volkeren zal Ik met blindheid slaan spreekt de Heere. Daardoor zullen deze aan de verharding worden overgegeven. Hun haat tegen ’t erfdeel des Heeren was zoo groot, dat niettegenstaande de Heere zeer opmerkelijk het voor Zijn volk opnam en de vijanden verwardde, deze echter van hun strijd niet zouden aflaten. Bij hen is geen opmerken van de slaande hand des Heeren. Blind voor hun hopeloozen strijd tegen God, zouden zij voortgaan en niet aflaten Jeruzalem, Gods erf- en bondvolk te benauwen. Daardoor bereidden zij hun geheelen ondergang. Een zeer sprekend voorbeeld van de verblinding der vijanden vinden wij in de geschiedenis van Israël ten tijde van Elisa. De koning van Syrië voerde krijg tegen Israël. Hij wilde Elisa gevangen nemen, die den koning Israëls de gangen van den vijand bekend maakte. Om Elisa te grijpen zond de koning van Syrië paarden en wagenen naar Dathan, en een zwaar heir. Als zij nu tot hem afkwamen, bad Elisa tot den Heere en zeide: „Sla toch dit volk met verblindheden. En Hij (de Heere) sloeg ze met verblindheden. Zoo voerde Elisa ’t gëheele heir des vijands in Samaria, waar zij gevangen waren, als eenden in een kooi. Zij werden vrijgelaten en kwamen niet meer in het land”. Zoo zou de Heere alle paarden der volkeren met blindheid slaan. De meest gevreesde strijdmiddelen zouden schadeloos gemaakt, ja tegen de vijanden zelf gericht worden. De vijanden zouden ervaren, wat het zegt, tegen God te strijden.
En dat geldt van alle vijanden van Sion. Hoe machtig zij ook zijn, zij zullen niet vermogen in het strijden tegen des Heeren erfdeel. Hoe menigmaal heeft de Heere het voor Zijn volk opgenomen. Hij plantte Zijne kerk onder de Heidenen en was een vurige muur rondom haar. De woede der wreedste tirannen vermocht niet de kerk des Heeren uit te delgen. Integendeel was het bloed der martelaren het zaad der kerk. En niet minder dan de Romeinsche keizers hebben Rome’s pausen tegen des Heeren volk gewoed. De geschiedenis van alle protestantsche landen in ons werelddeel gewaagt er luide van, en niet het minst de historie van ons land. De bloeddorstige regeering van Philips II en de moordlust van Alva mag ons volk nooit vergeten, zoomin als de verraderlijke Bloedbruiloft te Parijs. Zij doen ons Rome kennen. Zag het kans, het roeide de kerke Gods uit, ja ook op den huidigen dag. Het is en blijft de Roomsche antichrist, zoo onze vaderen schreven. Ons volk is verleugend door hen, die spreken van het Christelijke Rome. Maar tegen al den bloeddorst van Rome heeft de Heere Zijn volk beschut. Hij sloeg de paarden met schuwheid en de ruiters met zinneloosheid, ja alle paarden der volkeren heeft Hij met blindheid geslagen. De dierbare beloften Gods, mochten Gods kerk sterken, ook in den bangen strijd, die te wachten staat. Want bange dagen dreigen. De koelheid, die bij velen binnen de muren der kerk heerscht is zoo groot, dat steeds meerderen dreigen af te vallen. De lauwheid aangaande de rechte leer der waarheid is zoo groot, dat velen oordeelen, dat ieder in zijn godsdienst wel zalig worden kan. Door zulk een oordeel ontbreekt de liefde en ijver voor de zuivere leer, en dientengevolge worden de fundamenten der kerk ondergraven, en krijgt de vijand vrij spel. Daarenboven maakt zich ongeloof en bijgeloof op in zulke groote machtsontwikkeling, dat zoo de Heere het niet verhindert, bange dagen hun intrede doen zullen. Wie zegt, wat Gods volk staat te wachten? Maar hoe bang de tijden ook zullen worden, de Heere zal de paarden met schuwheid slaan en de ruiters met zinneloosheid. Hij zal in de Zijnen verheerlijkt worden, en Zijne kerk voor den ondergang behoeden.
Ja in het persoonlijk leven van de Zijnen wil de Heere Zijn almacht toonen, door hen neder te werpen, die dat volk benauwen. De bestrijders zijn vele. O, die vreeselijke machten des satans en het geweld der zonde! Er komen tijden, dat Gods volk, hoewel het niet één oogenblik kan bestaan buiten de verzoening van den Hoogepriester, in het bijzonder de kracht des Konings behoeft. Merk daar op, volk van God! Als uw ziel besprongen wordt door de woedende machten der hel, dat gij tot uwen eeuwigen Koning vliedt. Hij zal de paarden met schuwheid slaan en de ruiters met zinneloosheid. Hij zal de vijanden verdrijven, gelijk kaf door den wind verdreven wordt. Het is Zijn nadrukkelijke belofte:
Maar over het huis Juda zal Ik Mijn oogen openen.
Juda en Jeruzalem worden in dezen tekst vereenzelvigd. Wij hebben er de kerke Gods door te verstaan; de verkorenen des Vaders, die gekocht zijn met het bloed des Lams, en uit Joden- en Heidendom door den Heilige zijn toegebracht. Zij zijn het huis van Juda, wijl zij één huisgezin vormen. De Heidenen worden in den Brief aan Efeze genoemd: medeburgers der heiligen en huisgenooten Gods. God heeft de middelmuur des afscheidsels verbroken. De ware, geestelijke vereeniging van Gods kinderen wordt hierin beschreven. Gij kunt ze er aan kennen, die uit God geboren zijn, dat zij de broeders liefhebben, zegt de Apostel, ’t Is een waar kenmerk van genade, degenen oprecht te beminnen, die den Heere vreezen. Mozes heeft door die liefde geweigerd een zoon van Farao’s dochter genaamd te worden, verkiezende liever met het volk Gods kwalijk behandeld te worden dan voor een tijd de genieting der zonde te hebben. Ook Rachab de hoer is een bewijs. Zij verzaakte haar volk en haar góden en waagde haar leven door de verspieders te herbergen, uit liefde tot den God en het volk Israëls. En Ruth de Moabitische verliet Moab, al bleef in het volgen van Naomi niets over, dat het vleesch bekoren kon. Ja, al zouden degenen die den Heere vreezen, hun brood moeten bedelen, zij geven de wereld met haar volheid prijs, om met Gods volk te leven en te sterven. Die liefde wordt ook zeer gesterkt, door de wezenlijke overeenkomst in het leven en ervaren der genade. Inderdaad het is het huis van Juda. Al komen Gods kinderen van de einden der aarde, zij spreken één taal; zij hebben één weg; zij zijn één volk. Eén Heere één geloof; één doop, zegt Paulus. Zij hebben de kracht en beteekenis van den doop in het sterven met Christus en het weder opgewekt worden met Hem.

Het zijn de kind’ren van één Vader,
En van ’t zelfde huisgezin.
Zij bestaan elkander nader
Dan de band van aardschen min.

Zij zijn het huis van Juda; Gods verkorenen. Naar Zijn souverein welbehagen heeft Hij ze gesteld tot de voorwerpen Zijner eeuwige liefde. Hij mint ze alleen om Zijnzelfswil. In die liefde is geen schaduw van verandering. O, mochten toch Gods lievelingen meer daarvan de bewustheid in hun hart omdragen. Zij zouden voor vele moedeloosheden bewaard worden, en de Vaderlijke kastijdingen met onderwerping blijmoediger dragen. Van die onveranderlijke liefde ten opzichte van Zijn uitverkorenen spreekt de Heere ook in Zacharia’s woord, zeggende: „Maar over het huis van Juda zal Ik Mijn oogen openen”.
De Heere ziet niet als een mensch. Hij heeft geen vleeschelijke oogen. Slechts bij gelijkenis wordt in de Schrift van des Heeren oogen gesproken. Daarmede wordt in de eerste plaats gezien op Gods alwetendheid. Voor Hem is niets verborgen. En voorts wordt door des Heeren oogen gezien op Zijn zorg, liefde en barmhartigheid jegens de Zijnen. Hem ontgaat nimmer iets in het leven van Zijn volk. Zijn oogen zijn dag en nacht open. De Bewaarder Israëls zal niet sluimeren noch slapen. Dag en nacht waakt Hij over Zijn volk. En bijzonder in dagen van verdrukking en benauwing. Als het goud in den smeltkroes aan de hitte van het vuur wordt blootgesteld is het oog van den goudsmid er in het bijzonder over. Zoo waakt de Heere wel bijzonder over Zijn volk als het in den smelkroes der verdrukking is. O, welk een groote belofte wil de getrouwe Jehovah in dit woord Zijn kerk geven. Zij is het krachtig bewijs Zijner vrijmachtige liefde. Een belofte, die de Heere meermalen in Zijn Woord geschonken heeft. „Ik zal u onderwijzen, en u leeren van den weg, dien gij gaan zult; Ik zal raad geven; Mijn oog zal op u zijn”. Nebucadnezar gaf bevel aan den Overste der trawanten, met betrekking tot Jeremia „Neem hem en stel uwe oogen op hem, en doe hem niets kwaads, maar gelijk hij tot u spreken zal, doe alzoo met hem”. Hoeveel te meer zal de Heere Zijn kerk verschoonen, dat geen kwaad haar overkome. Hij zal de vijanden te niet maken en Zijn volk behouden van het verderf. O, gave Hij een weinig geloof, om tot Hem op te zien. Zijn oogen zijn dag en nacht over de Zijnen open en Hij zal u, volk van God, niet begeven noch verlaten. In Hem zal Hij u genadig zijn, Die het kruis gedragen en de schande veracht heeft en Die in al uw benauwdheden mede benauwd is. Zijne genade sterke en vertrooste en bemoedige uwe zielen in alles wat u wedervaart. O, weet, dat des Heeren oog op u is, ook in de grootste donkerheid en dat dit liefde-oog u zal behoeden en bewaren, tot gij zult ingaan in de heerlijkheid, waar geen vijand u meer benauwen en geen zonde u meer bestrijden zal en waar de tranen van uw oogen zullen zijn afgewischt. Dan zult gij eeuwig bij den Heere zijn en Hem aanschouwen dag en nacht, Die op den troon zit, en het Lam, dat u gekocht heeft met Zijn bloed.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Saambinder

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 22 maart 1934

De Saambinder | 4 Pagina's

Machtelooze vijanden

Bekijk de hele uitgave van donderdag 22 maart 1934

De Saambinder | 4 Pagina's