Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Vragen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Vragen.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Voorbereiding Wedergeboorte.
II.
In het vorig artikel legden wij er nadruk op
a. dat de wedergeboorte is de levendmaking des zondaars, gelijk de Vijf Art. tegen de Remonstranten leeren, ja wat meer zegt, gelijk de Heere ons leert in Joh. 3 : 5: „Voorwaar, voorwaar zeg Ik u, zoo iemand niet geboren wordt uit water en Geest, hij kan in het Koninkrijk Gods niet ingaan”;
b. dat de wedergeboorte geen voorbereiding kent:
1. God de Heilige Geest wederbaart den dooden zondaar in één oogenblik, hem uit het graf der zonde roepend, gelijk de Heere Jezus Lazarus uit het graf riep. Hier is geen voorbereiding. De mensch is wedergeboren of niet wedergeboren; doch staat nooit, ook maar niet één oogenblik tusschen beide in (Vijf Art. III, IV, Hfdst. art. 12);
2. de mensch kan zich niet voorbereiden. Hij is dood en alles wat hij kan en wil en doet is den dood vruchten dragen.
Een voorbereiding voor de wedergeboorte is er dus niet, in dien zin, dat iets tot zaligheid aan den zondaar zou geschieden, waardoor hij half wedergeboren en half niet wedergeboren zou zijn, om zoo langzamerhand tot de wederbaring te geraken. Er zijn slechts twee wegen en niet drie. Wie zich op een derden weg waant, misleidt zichzelven.
Ik moge tot staving daarvan, dat er geen voorbereiding voor de wedergeboorte is nog aanhalen de woorden van Comrie uit diens Catechismus, Zond. III:
„Houdt altoos in gedachten, dat de wedergeboorte die gij deelachtig zijt geworden, een onmiddellijk gewrochte is van den Heiligen Geest. Hij vindt niets in ons, gelijk als eenige goede geschiktheid; eenige voorbereidselen of voorbereidend werk tot de wedergeboorte en het geloof, als een materia ex qua, uit welke Hij ons wederbaart, of een materia inquam operatur, een stoffe op welke Hij werkt, ons wederbarende. O! Neen, daar is niets in ons als den verdorven aard, waardoor wij geheel en niet maar half dood zijn; en dus komt de Geest Gods, door de onmiddellijke van Zijne Goddelijke onwederstandelijke kracht en Hij wederbaart of maakt een uitverkoren zondaar, die dood was, zonder zijn toedoen of allerminste invloeiing tot zijne levendigmaking, levendig; niet bij trappen, maar in een oogenblik des tijds” .
Men zie ook Witsius over de Verbonden e.a.
Het is wel zeer noodig volgens den raad van den godzaligen Comrie altoos in gedachten te houden, dat er geen voorbereiding tot de wedergeboorte in eenig mensch is, opdat wij wederstaan de gruwelijke dwalingen der Pelagianen en al hun verderfelijke nazaten. Deze drijvers van den vrijen wil, kennen den mensch een vermogen toe, om zichzelf door eigen krachten te bekeeren en te gelooven. Ook tegen de Semi-Pelagianen (waartoe ook Rome behoort) hebben wij met beide handen vast te houden en niet in het allerminste prijs te geven, dat God den dooden zondaar levend maakt en den uitverkorene als een vijand met God verzoent. Want toch de Semi-Pelagiaan spreekt van een voorbereiding om de genade Gods te ontvangen, zijnde een verlaten van de zonde en een begeeren van Gods genade, waardoor de mensch het gepaste voorwerp voor de genade wordt en God beweegt de zonde te vergeven. Zoo spraken ook de Remonstranten van eeniig werk des menschen, dat vóór zijn levendmaking gaat.
Het zal ieder, die de zuivere leer van Gods Getuigenis zoekt, duidelijk zijn, dat wij hier geen woordenstrijd voeren, maar dat het de gronden der zaligheid raakt, zoo men stelt een voorbereiding tot de wedergeboorte, deze wedergeboorte verstaand als des zondaars levendmaking uit den dood (Efeze 2). Hoe geschikt zouden al die drijvers van een voorbereiden om de genade te ontvangen den rijken jongeling moeten achten, die nochtans van Christus heenging tot zijn eeuwig verderf.
Na nu te hebben vastgesteld, dat de wedergeboorte als zoodanig geen voorbereiding kent, moet ik thans nog in het kort bespreken enkele door den vrager aangevoerde uitspraken van eenige godvruchtige leeraren, die wel spreken van een voorbereiding tot de wedergeboorte. De aangehaalde schrijvers waren met anderen te vermeerderen.
Inderdaad bespreekt de godzalige Owen in diens Verhandeling aangaande den Heiligen Geest in een afzonderlijk hoofdstuk: „Werken van den Heiligen Geest voorbereidend tot wedergeboorte”.
Reeds op de Synode te Dordrecht spraken de Engelsche godgeleerden in dezen zin. De overgroote meerderheid der Nederlandsche theologen verklaarde zich echter daartegen. Indien ik mijn gevoelen in dezen zeggen moge, zou ik de zijde der Nederlanders kiezen. Zoo licht kan het spreken van voorbereiding tot de wedergeboorte het rechte begrip van des menschen doodstaat en van het onmiddellijk werk des Heiligen Geestes in de wedergeboorte schaden. Evenwel zou ik de uitzetting van Owen e.a. niet durven veroordeelen. En dat wel omdat de rechtzinnige schrijvers, die van een voorbereiding tot de wedergeboorte handelen:
a. den volslagen doodstaat des menschen leeren en dus den mensch alle vermogen ontzeggen, om zich tot de zaligheid voor te bereiden; en
b. de wedergeboorte stellen als een krachtdadig, onwederstandelijk werk des Heiligen Geestes, dat in een oogenblik des tijds plaats grijpt, als God den dooden zondaar levend maakt.
Wanneer zij spreken van voorbereiding tot de wedergeboorte, dan hebben zij het oog niet op de zaligmakende, maar op de algemeene werkingen van den Heiligen Geest. Duidelijk zegt Owen dan ook dat de wedergeboorte in dezelve voor- en toebereidende werkingen niet bestaat en van dezelve niet kan worden afgeleid. Owen beoogt alleen „stoffelijke” voorbereidingen, niet behelzende genade van dezelfde natuur als de wedergeboorte zelf.
God de Heilige Geest, willende den uitverkoren zondaar wederbaren, brengt deze tot het Woord, want het geloof is uit het gehoor en het gehoor uit het Woord Gods; door de gemeene werking des Geestes, die ook wel in de verworpenen is, doet het Woord eenige kracht op de consciëntie en wordt de zondaar weerhouden van grove zonden of van deze afgetrokken; er komt een zekere hoogachting voor Gods volk en knechten; enz. Deze zaken zijn, hoewel niet altijd, dikwerf in het hart der uitverkorenen eer zij wedergeboren worden. Wie zal dit tegenspreken? Hoewel de Heere sommigen midden uit den dienst der zonde en de volle vijandschap trekt (als de moordenaar aan het kruis; Saulus op den weg naar Damascus) velen van Gods uitverkorenen hebben van hun prilste jeugd vele indrukken in hun consciëntie gehad. Evenwel kwamen zij nimmer in waarheid als een verloren zondaar tot God, om hun Rechter om genade te bidden. In hun zaligmakende overtuiging beklaagde hun consciëntie hen, dat zij niet alleen tegen alle geboden Gods gezondigd, doch daarenboven tegen al die bemoeienissen Gods zich verhard hebben. Het schijnt hen menigmaal toe, alsof niemand zwaarder oordeel dragen zal, dan zij, omdat zij Gods Geest hebben tegengestaan.
Evenwel blijkt van achteren Gods bedoeling in de leiding Zijner uitverkorenen, ook toen zij nog dood waren. Wil men nu die leidingen Gods een voorbereiding noemen, het zij zoo. Men leze Owen e.a. er breeder over. Ook Comrie, die dit niet ganschelijk verwerpt. Een ieder bedenke echter wel, dat zulk spreken van een voorbereiding alle werk des menschen tot zijne bekeering uitsluit; en dat velen de algemeene werkingen des Geestes hebben, die nimmer wedergeboren zijn of worden. Niemand ontleene dan ook eenigen grond om de hope zijner zaligheid er op te bouwen aan dergelijke algemeene werkingen in hem. Niemand besluite uit voorbijgaande overtuigingen; aankleven van Gods volk; en dergelijke zaken meer, dat hij wel wedergeboren worden zal, dewijl velen met deze gemeene bedieningen des Geestes zijn omgekomen.
Owen schrijft dan ook in het reeds gemelde hoofdstuk: „Al deze dingen kunnen worden gewrocht in des menschen gemoed, door de verkondiging van het Woord, en evenwel het werk der wedergeboorte nooit in hen worden voltooid.
Ik besluit alzoo, dat er geen voorbereiding is tot de wedergeboorte in eigenlijken zin. De mensch is dood en kan zich niet voorbereiden; en de Heilige Geest wederbaart, in één oogenblik den dooden zondaar levend makende.
Moge dat wonder van Gods vrije genade ons deel zijn of worden, want voorwaar, voorwaar, zeg Ik u, (zoo sprak de Heere Zelf) tenzij dat iemand wederom geboren worde, hij kan het Koninkrijk Gods niet zien.

Geloofsleer.
B. te E. In antwoord op uw vraag moet ik u als mijn oordeel mededeelen dat, wanneer de Synode besluit om te komen tot uitgave van een geloofsleer, saamgesteld door predikanten onzer gemeenten, deze Synode geen behoefte heeft om andere uitgaven van jongeren datum te beoordeelen.

Kerkelijke tucht.
B. te B. vraagt hoe de kerkeraad handelen moet met een lid, dat zich niet meer onder het gehoor begeven wil, niettegenstaande verscheiden vermaningen. „Reden van het thuis blijven is, dat er geen begeerte meer is om het Woord te hooren, en men zich beter in de wereld thuis gevoelt” .
Wanneer de vermaningen van den kerkeraad niet baten, is deze verplicht tot de censure over te gaan. Aan de gemeente wordt dan, nadat dit den betrokken leden is aangezegd, bekend gemaakt, dat een lid der gemeente geplaatst is onder den eersten trap der censure, wegens overtreding van het 4e gebod. (Zonder dat de naam van den kansel wordt bekend gemaakt). De kerkeraad gaat ook na dezen voort met vermanen. Geeft de overtreder ook aan deze vermaningen geen gehoor, dan hebbe de kerkeraad het oordeel der classe in te winnen. Deze den arbeid van den kerkeraad en de halsstarrigheid van den overtreder gehoord hebbend, oordeelt of tot den 2en trap der censure zal worden overgegaan. Indien de classe daartoe adviseert past de kerkeraad dien tweeden trap toe. Met bekendmaking van den naam wordt dit der gemeente te kennen gegeven, bij welke kennisgeving de kerkeraad haar tevens vermaant den halsstarrige te gedenken in den gebede. Zoo de nu volgende vermaningen nog niet baten, volgt afsnijding met den ban volgens het formulier, dat in elk kerkboek te vinden is.
Ik moge den vrager verwijzen naar de Dordtsche Kerkenordening, die a f 0.20 bij De Banier te verkrijgen is. De artikelen 71-81 handelen van de censuur en kerkelijke vermaning.
Ik moge nog wijzen op het ontzettend gewicht van de censure en bijzonder van de afsnijding. Indien het daartoe komt, zij zulk een u als een heiden en tollenaar en betaamt het den leden der kerk niet met hem vriendschappelijk te verkeeren. Wel vermane een ieder hem, opdat hij nog tot inkeer moge komen. De kerkeraad handele dan ook niet overijld en vermane gedurig en ernstig. Onttrekt zulk een lid zichzelf aan de gemeente, dan stelt het zich buiten verdere behandeling des kerkeraads en worde dit der gemeente medegedeeld.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Saambinder

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 26 juli 1934

De Saambinder | 4 Pagina's

Vragen.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 26 juli 1934

De Saambinder | 4 Pagina's