Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De heiligheid van Gods volk.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De heiligheid van Gods volk.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Te dien dage zal op de bellen der paarden staan: „De Heiligheid des Heeren" en de potten in het huis des Heeren zullen zijn als de sprengbekkens voor het altaar.
Zach. 14 : 20.
Nadat de profeet van de overwinning van Christus gesproken heeft, handelt hij van de heiligheid van Gods volk. De overwinning van Christus zal blijken in de toebrenging der uitverkorenen uit alle volkeren, maar ook in de nederwerping van allen, die weigeren dat Hij over hen Koning zijn zal. Gelijk de Egyptenaren door de verharding van hun hart zijn omgekomen in de zee, zoo zal de plage des Heeren komen over hen, die niet zullen optrekken om het feest der Loofhutten te vieren te Jeruzalem, d.w.z. die niet zullen komen tot Christus, de fontein der levende wateren. Gelijk Israël in de woestijn uit de rotssteen water ontving, welk wonder men in het bijzonder op het Loofhuttenfeest herdacht, zoo is Christus de Rotssteen uit Wien Zijn volk het water des levens ontvangt, opdat het niet dorste in der eeuwigheid. Uit Christus is het water ter levendmaking en verzoening van de schuld, maar ook tot reiniging en afwassching van de verdorvenheid der zonde. Hij is zonde gemaakt voor Zijn uitverkorenen opdat Hij hen heilig en onberispelijk Zijnen Vader voorstellen zoude. Hij is uitgeleid buiten Jeruzalem en Hij heeft buiten de poort geleden, opdat Hij Zijn volk openen zou de poorten der gerechtigheid, door welke zij zullen ingaan. De afwassching der ongerechtigheid is Gods volk zoowel van noode als de verzoening van de schuld der zonde. God kan van Zijn recht niet afstaan en eischt voldoening voor de schuld tot de laatste kwadrantpenning toe. Maar ook Hij is de vlekkeloos Heilige. Hij kan geen gemeenschap hebben met iets, dat onrein is. Zijn recht vonnist en verdoemt ten eeuwigen dood. Zijn heiligheid is een brandend vuur, waarbij de zondaar niet wonen kan. En nu heeft de mensch niet een enkele kwadrantpenning om zijn schuld te betalen; al zijn gerechtigheden zijn als een wegwerpelijk kleed. Wie op eigen gerechtigheid betrouwt is een dwaas bouwmeester, die zijn huis op den zandgrond bouwt. Maar evenzeer is het ook waar, dat tot afwassching zijner zonden, niemand iets vermag. Zoomin een Moorman zijn huid of een luipaard zijn vlekken kan veranderen, zoomin kan iemand goed doen, die geleerd is kwaad te doen.
Christus heeft de schuld Zijns volks betaald. Hij heeft volkomen volbracht. In Hem is Zijn volk gerechtvaardigd. God de Vader sprak in Zijne opstanding uit den dood de gansche schare der uitverkorenen vrij. Wie zal beschuldiging inbrengen tegen de uitverkorenen Gods? God is het. Die rechtvaardig maakt, wie is het die verdoemt? Er is geen verdoemenis voor degenen, die in Christus Jezus zijn.
Maar ook is Hij van den Vader gegeven tot heiligmaking van Zijn volk. Hij is het voorwerp van des Vaders welbehagen. Hij is verheerlijkt met de heerlijkheid, Die Hij had eer de wereld was. En in Hem is Zijn volk verheerlijkt. Het is met Hem gezet in den hemel. Het is in Hem volmaakt. Die God te voren verordineerd heeft, deze heeft Hij ook geroepen en die Hij geroepen heeft deze heeft Hij ook gerechtvaardigd; en die Hij gerechtvaardigd heeft, deze heeft Hij ook verheerlijkt. De Apostel verklaart ons dat de Kerke Gods alreede is verheerlijkt, hoewel de strijdende kerk nog op de aarde vertoeft en haar de zonde aankleeft. Maar de uitverkorenen zijn in Christus verheerlijkt. In Hem zijn zij voor God den Vader gesteld, alsof zij nooit zonde gehad of gedaan hebben. In Hem zijn zij ingebracht in de gemeenschap Gods. Alleen in Hem hebben zij toegang tot den Vader. Zijn Middelaarsbediening is het kristal der vensteren, waardoor God Zijn uitverkorenen aanschouwt en dan ziet Hij hen volmaakt, het voorwerp van Zijn lust, zoodat Hij hen noemt: „Mijn lust is aan haar".
De heiligheid van Gods uitverkorenen ligt dus in Christus. Uit Hem wordt zij medegedeeld in de heiligmaking van doode, verdorven zondaren; van geworpenen op het vlakke des velds. Hun vader was een Amoriet en hun moeder een Hetitische en hun ziel is walgelijk voor God van nature. Maar de Heere heiligt hen. Hij maakt in de wedergeboorte Christus' heiligheid deelachtig. Die in Christus is, is een nieuw schepsel; het oude is voorbijgegaan, ziet, het is alles nieuw geworden. De heiligmaking is het werk des Heeren in Zijn volk. Christus is de Fontein der wassching en reiniging van de Zijnen. Hij vernieuwt verstand en wil en geeft kennis van God en Goddelijke zaken en een wil om Gods geboden te beminnen, die wij van nature haten en vertreden. De wil vernieuwd zijnde, werkt nu ook, zeiden onze vaderen in de Dordtsche leerregels. Maar voorop gaat de vernieuwing van den wil; voorop het werk Gods en als vrucht daarvan alleen, in voortdurende afhankelijkheid van de bediening des Heiligen Geestes, volgt het de oefening der heiligmaking door Gods volk. Of met andere woorden gezegd, de lijdelijke heiligmaking wordt door God gewrocht en de dadelijke heiligmaking volgt daaruit, als een vrucht des Geestes. Hoe zullen wij, die der zonde gestorven zijn, nog in dezelve leven? zegt de Apostel.
Hoe duidelijk volgt hieruit nu toch, dat al het zelf-verbeterend werk van den mensch, niets, ook niet het allerminste gemeen heeft met de ware heiligmaking. Een bittere bron welt alleen bitter water op; een kwade boom draagt kwade vruchten. Wij zijn in de zonde dood en dragen den dood vruchten, hoe vroom wij ons ook betoonen willen. Een mensch kan niet aan heiligmaking doen. Hij wil ook niet. Hij is een slaaf der zonde en in zijn hart houdt hij de zonde vast. De Heere mocht ons bekend maken aan onzen doodstaat opdat wij niet in onze zonden sterven, meenend dat wij rechtvaardig zijn voor God. Omdat gij meent te zien, sprak de Heere Jezus tot de blinde Farizeën, zoo blijft in uwe zonden. Het groote werk dat de Heere in Zijn volk verheerlijkt, is dat Hij het overbrengt uit den staat der zonde in dien der genade. Hij heiligt het. En van die heiliging nu spreekt Zacharia.
De profeet gebruikt een beeld, ontleend aan de gewoonte der Oostersche vorsten, die hun paarden zeer versierden. Zij hingen deze kostbare en sierlijke bellen aan met inschriften, die de majesteit van den berijder vermeldden. Deze gewoonte brengt de profeet over op het volk des Heeren. Gods kinderen, hoewel vreesachtig in zichzelf, zijn in de mogendheden des Heeren als paarden in den strijd. Meermalen spreekt Gods Woord op deze wijze. Jesaja zegt van het volk dat in de woestijn geleid werd: „Als een paard in den strijd struikelden zij niet". Ook sprak Zacharia reeds in het 10e hoofdstuk: „Maar de Heere der heirscharen zal Zijn kudde bezoeken, het huis van Juda, en Hij zal ze stellen, gelijk het paard Zijner Majesteit in den strijd". Want gelijk het paard wordt Gods volk met sterkte bekleed en trekt het uit den geharnaste tegemoet. Het belacht de vreeze en wordt niet ontsteld en keert niet weder om vanwege het zwaard. (Job 38). Het zegt met David: „Met mijn God spring ik over een muur en dring ik door een bende". De Heere berijdt dat volk. Hij bestuurt en regeert het. Hij voert het ter overwinning. En, waarop in het bijzonder in de woorden van Zacharia wordt gezien, de Heere bekleedt Zijn volk met schoonheid. Hij versiert het met Zijn heiligheid. Op de bellen der paarden zal staan: „De heiligheid des Heeren". Deze woorden waren gegrift in de gouden plaat aan den hoed des Hoogepriesters. (Ex. 28). Want de Hoogepriester was den Heere heilig. En zoo nu zal het volk door Christus geheiligd worden. Het zal zijn een heilig volk; een verkregen volk; een Koninklijk Priesterdom. De klinkende bellen zullen het uitroepen.
Zie in het woord van Zacharia nu Sions eeuwigen Koning rijden op het paard Zijner majesteit, versierd. Hem waardig; zie Hem in Zijn volk verheerlijkt naar den rijkdom Zijner genade, het heiligend en als Zijn eigendom stellend tot Zijn lof op aarde.
En zoo verheerlijkt de Heere Zich als Hij de Zijnen trekt uit de macht des satans en uit de overheersching van de zonde. Hij overtuigt door den Heiligen Geest niet alleen van de schuld, maar doet ook de zonde in haar Godonteerend karakter kennen, en haar haten. O, de zonde wordt Gods volk zoo bitter. De tollenaar stond beschaamd voor God en menschen van verre en durfde zijn oogen niet opheffen en sloeg op zijn borst. En die heilige beschaamdheid over de zonde en die smarte is Gode welgevallig en verheerlijkend. Zij doet ook de zonde haten en vlieden en jagen naar de betrachting van Gods geboden. Ik zal mijne handen opheffen naar Uwe geboden, die ik liefheb, en ik zal Uwe inzettingen betrachten, zegt David. O, in zichzelf blijft Gods volk een hoop arme, ellendige zondaren. De ervaring daarvan doet het menigmaal klagen: „Mijn ziel kleeft aan het stof; maak mij levend naar Uw Woord". Met Paulus moet het bekennen: „Ik ellendig mensch, wie zal mij verlossen uit het lichaam dezes doods". Maar in de verheffing van de mogendheden des Heeren over Zijn uitverkorenen, overwint het de zonde en gaan zij met een volvaardig gemoed in de wegen des Heeren. Zou ik niet haten, zeggen zij, die U haten? Ik haat ze met een volkomen haat. Zij steken het hoofd omhoog in hun dierbaren Immanuël; hun bellen klinken van de heiligende en verlossende genade van hun Borg en Zaligmaker. De klager over zijn ellendig, verdorven bestaan, gaat roemen: „Ik danke God door Jezus Christus, onzen Heere. Zoo dan ik zelf dien wel met het gemoed de wet Gods, maar met het vleesch de wet der zonde". De strijd tegen de zonde blijft tot den einde toe; niet alleen tegen de zonde in de wereld maar tegen die in hun eigen hart. Maar in dien strijd wordt de heiligende kracht des Heeren openbaar. Des Heeren volk is gansch machteloos in zichzelf; niet een zondige gedachte vermag het te overwinnen. Maar de kracht des Heeren wordt in zwakheid volbracht. Door het geloof wascht het volk zijn kleederen in het bloed des Lams. Aan zijn wettischen ijver; aan Zijn werkende kracht moet het sterven. Maar daartegenover wordt de sterkte des Heeren steeds meer verheerlijkt en staat op de bellen der paarden geschreven: De Heiligheid des Heeren. Die heerlijkheid zal triumpheeren.
Al laagt g' o Israël als weleer,
Gebukt bij tichelsteenen neer.
Toen gij uw juk moest dragen.
En zwart waart door uw dienstbaarheid,
U is een beter lot bereid.
Uw heilzon is aan 't dagen.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Saambinder

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 9 mei 1935

De Saambinder | 4 Pagina's

De heiligheid van Gods volk.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 9 mei 1935

De Saambinder | 4 Pagina's