Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het groote voorrecht der geestelijke zuchters.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het groote voorrecht der geestelijke zuchters.

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

III.

En niet alleen dit, maar ook wij zelven, die de eerstelingen des Geestes hebben, wij ook zelven zeg ik, zuchten in ons zelven, verwachtende de aanneming tot kinderen, namelijk de verlossing onzes lichaams.
Rom. 8 : 23.

Die de eerstelingen des Geestes hebben, zijn het rijkbevoorrechte volk van God; zij zijn Gods kinderen; erfgenamen Gods en mede-erfgenamen van Christus. Het bezit van duizend werelden is bij hun geluk niet te vergelijken. In dit leven reeds wordt van hen getuigd, dat zij zalig geworden zijn en van jaar tot jaar naderen zij de volmaakte heerlijkheid, die hun in de hemelen bereid is, O, hoe betaamt het hun den naam des Heeren te prijzen en hun sierlijke kleederen aan te trekken, zich verheffend uit het stof. Dit volk, zegt de Heere, heb Ik Mij geformeerd ; en zij zullen Mijn lof vertellen. Mozes gebood dan ook het volk, bij het brengen der eerstelingen: „En gij zult vroolijk zijn over al het goede, dat de Heere uw God u en uwen huize gegeven heeft, gij en de Leviet en de vreemdeiijig, die in het midden van u is". (Deutr. 26 : 11).
Maar boe kan dan Paulus zeggen, dat zij, die de eerstelingen des Geestes hebben, zuchten?
Wij komen hiermede tot de bespreking van onze tweede hoofdgedachte, waarin wij beschouwen

Wat zij doen.

Zij zuchten.
Onbegrijpelijke taal voor hen, die in een aangenomen Jezus roemen; ergerlijke uitspraak voor hen, die in hun gewaand geloof van de kennis hunner ellendestaat vreemdeling zijn. Zij houden aan hun historieel geloof vast en smaden het arme volk van God, als dompers en ziekelijken; als het volk van och en ach. God mocht hun oogen openen eer zij met een ingebeelden hemel in de hel nederstorten.
De Heilige Geest getuigt door Paulus wat het werk is van hen, die de eerstelingen des Geestes hebben. Het zijn zuchters. En zij zuchten zoo geheel anders dan de wereld doet. Nadrukkelijk onderscheidt de Apostel hun zuchten van het zuchten van het gansche schepsel. In het voorafgaande vers heeft Paulus van het zuchten van dat gansche schepsel gesproken, zeggende: „Want wij weten, dat het gansche schepsel tezamen zucht en tezamen als in barensnood is tot nu toe". Op het gansche schepsel rust de vloek der zonde. „Het is der ijdelheid onderworpen, niet gewillig, maar om diens wil, die het der ijdelheid onderworpen heeft". Het gansche schepsel jaagt onder den last der zonde voort; het hijgt naar het einde. Dat einde heeft God bepaald. Eens zal van de zuchtende schepping de vloek en de last der zonde worden afgenomen, en het is of Paulus het gansche schepsel, hoewel onbewust, zich daarnaar ziet uitstrekken „op hope dat ook het schepsel zelf zal vrijgemaakt worden van de dienstbaarheid der verderfenis, tot de vrijheid der heerlijkheid der kinderen Gods". Het gansche schepsel zucht dus. Het gaat gebogen onder den zondelast, waarvan het bevrijding zoekt.
Maar Gods volk zucht anders. De Apostel spreekt van dat zuchten met onderscheiding:
„En niet alleen dit, maar wijzelven, die de eerstelingen des Geestes hebben, wij ook zelven, zeg ik, zuchten in onszelven". Gods volk zucht met levende zuchtingen, die de wereld niet kent. Levenlooze noch redelooze schepping vermag zoo te zuchten; en ook de redelijke mensch, die in zijn natuurstaat leeft, kent dit zuchten niet, hoe uiterlijk godsdienstig hij ook wezen moge. De eigengerechtige Paulus, wien vele naam-Christenen onzer dagen slechts zeer van verre volgen, had niet anders dan geloofd en gedankt; maar het ware erkennen Gods was in hem niet, totdat de Heere hem nedervelde op den weg naar Damaskus. Toen getuigde de Heilige Geest van hem: „Zie, hij bidt". Dit zuchten is een geestelijk, stil, inwendig zuchten. Die de eerstelingen des Geestes hebben zuchten anders dan de Farizeën, die een droevig gelaat toonen, en op de hoeken der straten bidden, om van de menschen gezien te worden. De ware zuchters zuchten in zichzelf. Zij dragen den nood hunner ziele; van hun schuld en zonden en banden; den nood van Gods kerk en van het land in het verborgene. Als God een zaak op hun ziele legt, drukt hun die neder en vluchten zij in het eenzame. O, hadden Gods kinderen meer van dezen verborgen omgang met God, er zou meer kracht uitgaan van hun zuchten dan van lange openbare gebeden.
En waarover nu hebben zij, die de eerstelingen des Geestes hebben, te zuchten?
Het levend gemaakte volk van God zucht in zichzelf over de zonde. Wat klaagt een levend mensch? Een iegelijk klage over de zonde. (Klg. 3). Hij draagt den looden last van de schuld der zonde en bovendien de smart van de inwoning der zonde. Toen God hem uit den dood in het leven overzette, toen is de zonde hem zonde geworden. Van nature kent een mensch het Godonteerend karakter van de zonde niet. Maar bij Geesteslicht wordt de gruwelijke, God-beleedigende aard der zonde aan de ziele ontdekt. Nu leert Gods uitverkorene de zonde betreuren en verfoeien. O, hij zou ze met wortel en tak wel willen uitroeien. En al was er hemel noch hel, hij kan het in de zonde niet uithouden. Zou ik niet haten, zegt zulk een, die U haten? Ik haat ze met een volkomen haat. Maar de overblijfselen der zonde en de werkingen van het vleesch blijven in dit leven. Deze doen Gods volk dikwerf zuchten. Hoe meer in de wanden der harten gegraven wordt bij Goddelijke ontdekking, hoe meer de bange zuchten opgaan. Ik ellendig mensch, zegt Paulus, Wie zal mij verlossen uit het lichaam dezes doods? Het blijft een zuchtend, ellendig en arm volk, dat de Heere doet overblijven.
Veeltijds moeten zij, die de eerstelingen des Geestes hebben, zuchten vanwege hun gemis. Ach, hoe ware het te wenschen, dat dit zuchten meer levendig ware onder het volk van God. Dan zou er zoo geen rusten zijn buiten Christus. Velen schijnen zoo voldaan te zijn met hun bekeering, met hun zoete zielsgestalten, tranen en gebeden en ontvangen beloften, dat zij Christus wel missen kunnen. Zoo al het ware werk van den Heiligen Geest in hen zijn moge, is het niet een droevig gebrek, dat het zuchten naar Christus en het loopen om Hem te gewinnen zoo ontbreekt? Het is een klaar bewijs er van, dat de klare indrukken van het onkreukbare recht, dat volkomen voldoening eischt, ontbreken. Ontwaak, Noorderwind! Die alleen kan de schadelijke dampen wegblazen en de valsche rust Zijn volk opzeggen.
Zal er een waarlijk zuchten zijn, er moet een klare overtuiging in de ziele wezen, dat wij geen kwadrantpenning hebben om te betalen, en God van Zijn recht niet kan afstaan. Dan zucht het zich schuldig kennende volk: „Wees Gij mijn Borg, ik worde onderdrukt". Het zucht om Christus. In Hem alleen is verlossing van schuld en zonde. Ja in Hem is eeuwige gerechtigheid en zoo menigmaal de zondaar door het geloof op Hem zien mag, wordt het zaligworden ruim en vallen alle zonde-pakken weg. Maar dit kan nu Gods volk zoozeer doen zuchten, dat het vreest geen deel aan Hem en Zijne gerechtigheid te hebben. Het staat nog voor eigen rekening. Zoo kan het niet sterven en voor Gods rechterstoel verschijnen. O, dat gemis doet velen zuchten, al moeten zij dikwerf op zich toepassen de bestraffing: „Gij zijt vermoeid door uw groote reize, maar gij zegt niet: Het is buiten hope; gij hebt het leven uwer hand gevonden, daarom wordt gij niet ziek". Noohtans dringt het gemis tot levende zuchtingen: Spreek Gij tot mijn ziele: Ik ben uw heil.
Ook zuchten Gods kinderen vanwege hun uitwonen van den Heere. Zij zijn hier in Mesech en wonen in Kedars tenten. Hun burgerrechten zijn niet in de wereld, maar in de stad Sion, die fundamenten heeft; welks Bouwmeester en Kunstenaar God is. De Heilige Geest nu verwekt een zalige betrekking op de eeuwige heerlijkheid, waar de uitverkorenen God zullen volmaakt prijzen en dienen zonder zonde en waar zij de kroon dragen zullen, die onverderfelijk, en onbevlekkelijk en onverwelkelijk is. Zouden zij, wien de kroon bereid is, niet met levend verlangen zuchten om deze te mogen ontvangen? O, ons hart is te zeer vervuld met de dingen die van de wereld zijn, anders zouden wij, voorwaar, onzen wandel meer in den hemel hebben, en met onderwerping aan Gods raad, verlangend zuchten om ontbonden en met Christus te zijn, want dat is zeer verre het beste.
De geestelijke zuchters zuchten vanwege de verdrukkingen, waaraan zij in dit leven onderworpen zijn. In het testament van den Grooten Testamentmaker zijn ook de verdrukkingen aan Gods volk vermaakt. In de wereld zult gij verdrukking hebben, sprak de Heere Jezus. En die verdrukkingen zijn dikwerf zwaar voor vleesch en bloed. De algemeene oordeelen Gods gaan ook over des Heeren volk. Ook zij deelen met de hunnen in de verarming, werkloosheid, achteruitgang van zaken; ellenden van oorlog en allerlei weeën die over de wereld komen vanwege de zonde. Bovendien zendt de Heere hen persoonlijke verdrukkingen toe, als krankheden; droeve bevindingen met hun kinderen; verdeeldheid tusschen man en vrouw; vijandschap en onderdrukking van de lieden, die van de wereld zijn en wat dies meer zij. Soms klaagt het volk:
„Al deze dingen zijn tegen mij". Het schijnt soms of het onder den druk zal bezwijken. Hier zijn de zuchtingen. Zullen deze echter levende zuchtingen zijn, dan moet de Geest in de raderen komen en de ziel onder God buigen, om Zijn recht en vrijmacht te erkennen. Uit de diepte gaat dan de ziele roepen, hare hoop op God stellend. Dat verlicht den druk. Het verwekt een hope, dat de Heere, Die zoo menigmaal verlost heeft, ook nu verlossen zal. Uit zes benauwdheden redde Hij uit; in de zevende zal Hij niet doen omkomen. In den donkeren nacht begint het zuchtend volk den lof des Heeren te zingen. Welgelukzalig is bet volk, welks God de Heere is. Onder deze zuchtingen wordt ook de hope levendig, dat de verdrukking niet altijd duren zal. Eens zal de Heere Zijn volk van allen druk bevrijden en eeuwige blijdschap zal op hun hoofd zijn. Dan zullen zuchtingen wegvlieden en zal de bazuin aan den mond gezet worden om God eeuwig te loven, ook over de drukwegen, waardoor Hij Zijn volk geleid heeft. Gelukkig volk, dat hier leert zuchten tot God en dat zijn nooden den Heere mag bekend maken, hopend op Zijn goedertierenheid.
Eindelijk, de ware zuchters moeten zuchten over de zonde der wereld. Loth kwelde zijn rechtvaardige ziel in Sodom dag op dag door het zien en hooren van de ongerechtigheid der gruwelijke menschen, waaruit hij verlost is. De wereld ligt in het booze en hoe meer zij zich losmaakt van God en Zijn Woord, hoe gruwelijker hare openbaring wordt. Onze donkere dagen zijn er het bewijs van. De zonde wordt steeds driester bedreven. Schuld op schuld wordt opgestapeld en maakt rijp voor Gods vreeselijke oordeelen. Zou de onteering van Gods deugden; de schending van Zijn geboden Gods volk niet smarten? De dagen komen, dat des Heeren lieve volk tot God moet zuchten over de overheid des lands en hare maatregelen, die de oprechten benauwen en de zonde vrij spel laten; en over de gruwelen, die bedreven worden in het midden der stad. De Heere zal Zijn zuchtend volk niet eeuwig laten in het verdriet. Zucht volk, met sterke zuchtingen. Gij zult u, gelijk Juda's dochteren, verheugen vanwege Gods oordeelen. De Heere zal Zijn uitverkorenen recht doen, die dag en nacht tot Hem roepen.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Saambinder

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 11 juli 1935

De Saambinder | 4 Pagina's

Het groote voorrecht der geestelijke zuchters.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 11 juli 1935

De Saambinder | 4 Pagina's