Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

VRAGEN.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

VRAGEN.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

WIE IS HET HOOFD VAN HET GENADE-VERBOND?

Een ouderling der Chr. Geref. Kerk vraagt mij, of niet God de Vader Hoofd van 't Genade-Verbond is.

Ik heb vroeger reeds ^ op deze vraag geant­ woord. Moge ik nogmaals onder de aandacht van den geachten vrager brengen, dat hij Hoofd van een Verbond genaamd wordt, die de andere in het verbond begrepen menschen representeert. Zoo was Adam hoofd van het werkverbond, want hij vertegenwoordigde al zijn nakomelingen. En zoo is Christus Hoofd van het GJenade-Verbond, omdat Hij de uitverkorenen representeert. Niet de Vader, maar Christus is alzoo Hoofd des Verbonds.

NOODDOOP.

M. te O. vraagt of de nooddoop der Roomschen als wettige doop mag erkend worden? Neen, beslist niet.

De doop in de Roomsche kerk bediend door een in die kerk erkend ambtsdrager, is nimmer door onze vaderen herhaald. Maar zoo ik reeds meermalen heb opgemerkt, dan moet die doop bediend zijn:

a. in den Naam des Vaders en des Zoons en des Heiligen Geestes; en

b. door een in zijn kring erkende ambtsdrager.

De nooddoop, die bediend wordt door bakers, buurvrouwen, dokters of wie dan ook verder die niet in het ambt staat, is echter nooit ofte nimmer als wettige doop erkend. Het is een groote ongerijmdheid, dat iemand, die daartoe niet geroepen is, optreedt in den Naam van den Drieëenigen Verbonds-God. Zoo iemand in den Naam der Koningin handelt, zonder daartoe eenige aanstelling te hebben, maakt hij zich zeer schuldig. Hoeveel te meer is het een sohandstuk, dat een vrouw van de straat of een dokter, die voor het lichaam is, den Naam des Vaders en des Zoons en des Heiligen Geestes op hun lippen nemen en in dien Naam doopen. Zulk een doop is geen doop. Daarom heb ik ook in den tijd reeds er tegen gewaarschuwd, dat kraamverpleegsters of dokters doopen. Zij mogen het niet doen; in geen geval. Zij moeten het beslist weigeren; ook al sterft het kind in hun handen. En wanneer toch de z.g.n. nooddoop is geschied, dan is deze niet voor wettig te houden. Zulk een kind zal nog moeten gedoopt worden.

Reeds ter Synode te Dordrecht kwam in 1574 de vraag: Of men een kind van een der vrouwen gedoopt, in de kerken doopen zal?

En het antwoord luidde:

„Ja, overmits der vrouwen-doop geen doop is".

De vrager schaffe zich maar eens aan voor ongeveer f 1.50 het Kerkelijk Handboekje, dat vele doop-kwesties bepaalt. Ik zou dat ieder wel willen aanraden.

HELPEN ONDEKWIJZEN.

H. te L. vraagt: Wat beteekent in de doopvraag de uitdrukking helpen onderwijzen en moeten wij dat deel van de vraag ook nog stellen?

De derde doopvraag luidt: „Of gij niet belooft en voor u neemt, deze kinderen als zij tot hun verstand zullen gekomen zijn, een iegelijk de zijne, waarvan hij vader of getuige is, in de voorzeide leer naar uw vermogen te onderwijzen of te doen en te helpen onderwijzen? "

Er is dus drieërlei:

1. Onderwijzen, dat doet de vader zelf. Hij is profeet in zijn huis.

2. Doen onderivijzen; de vader stelt anderen in zijn dienst voor het onderwijs zijner kinderen; denk aan catechisatie, kerk en school.

3. Helpen onderwijzen; dat geldt niet van den vader. Hij helpt niet, maar is de eerst aangewezene voor de onderwijzing zijner kinderen; hij blijft de volle verantwoordelijkheid voor het onderwijs dragen, dat zijn kinderen ontvangen.

Het helpen onderwijzen ziet dan ook niet op den vader, maar op de getuigen. Oudtijds had men bij den doop getuigen, die betuigen moesten, dat het kind den doop ontvangen had en aan welke getuigen mede de zorg voor de onderwijzing van het kind werd toebetrouwd. Die getuigen moesten den vader helpen. De vraag aangaande het helpen onderwijzen geldt dus den doop-getuigen.

Op aandrang van de Synoden zelf (men leze eens het Kerkelijk Handboekje na) zijn de ge-

tuigen afgeschaft Het getuigen-stelsel ontaardde en gaf aanleiding tot moeilijkheden. Men ging meer naar rijke en aanzienlijke dan naar Godvruchtige getuigen omzien. Ook werd het gevaar steeds minder, toen eenmaal de kerk in deze provinciën gevestigd was, dat de kinderen tot de Roomsche kerk zouden worden teruggevoerd. Het getuigenstelsel werd overbodig, schadelijk en — afgeschaft.

In de derde doopvraag kan dus de benoeming van getuigen vervallen; maar dmi moet men ook niet lezen helpen onderwijzen; want men mag de ouders niet tot de hulpen verlagen.

SUPBALAPSARISME,

Op de vraag van X. te M. aangaande de geschiedenis van het supralapsarisme diene het volgende ten antwoord.

Reeds bij Augvstinus zijn in diens beteekenisvollen en zegevierenden strijd tegen Pelagius de sporen van 't supralapsarisme te vinden. Het is zeer opvallend, dat hoewel Augustinus doorgaans het infralapsarisch standpunt inneemt, hij tegen Pelagius in het supra zijn kracht vindt. Inderdaad wil men sterk staan tegen alle Pelagiaanschgezinden, men volge Augustinus in dezen.

Pelagius toch leerde, dat God den val des menschen wel voorzag doch niet bepaalde en dat de Heere op grond van voorgezien geloof en volharding sommigen ten eeuwigen leven bestemde en anderen op grond van voorgezien ongeloof voor de eeuwige straf.

Augustinus nu kwam tegen dit voorgeziene geloof op en leerde de praedestinatie uit de souvereiniteit Gods. In zijne verdediging van de voorverordineering nu stelt Augustinus nadrukkelijk vast, dat de voorwetenschap Gods van des menschen val niet negatief en passief te verstaan is. Wat tegen Gods w il g e-schiedt, geschiedtnogni.etbuiten Z ij n wil. De val ligt alzoo niet buiten Gods wil, en de verwerping is zoowel als de verkiezing een daad van Gods s o u v e r e i n i-teit. Zoomin de uitverkorenen verkoren zijn om voorgezien geloof, zoomin zijn de verworpenen verworpen om voorgezien ongeloof.

Met de leer der absoluut souvereine praedestinatie sneed Augustinus Pelagius den hals af.

De Hervormers, Luther, Zwingli, Calvijn, waren s u p r a 1 a p s a r i s t e n. Die lust heeft leze in het bijzonder Calvijn er op na. Hij leert in zijn Institutie dat de diepste oorzaak van de verkiezing en de verwerping ligt in Gods wil. De Heere heeft den val niet alleen geweten maar v r ij w i 11 i g toegelaten. De val is n i e t geschied buiten Gods wil. Zeer duidelijk heeft Calvijn dus het supralapsarisch standpunt verdedigd, in zooverre hij leerde dat

de verwerping zoowel als de verkiezing een daad van Gods souvereiniteit is en de val ligt in Gods besluit.

De Synode te Dordrecht (1618—1619) werd door bijzondere omstandigheden geroepen zich met het geschil tusschen supra-en infralapsarisme bezig te houden.

Van uit Friesland werd de zaak aanhangig gemaakt, die den 4en Mei 1618 „minnelijk werd afgedaan".

Aan de Hoogesohool te Franeker toch was een strijd ontbrand tusschen Lubbertus en Maccovius.

Laatstgenoemde, afstammeling uit een Poolsch geslacht, was gepromoveerd bij Lubbertus. Reeds jaren te voren had Maccovius een naam verkregen door zijn verdediging der Gereformeerde Religie in twistgesprekken met Socinianen en Jezuïeten. Te Franeker volbracht hij in vijf maanden zijn studiën. Hij promoveerde 8 Maart 1614. Lubbertus was zijn promotor. Maccovius trad nu als privaat docent te Franeker op.

Na den dood van Lydius (1601) wiens plaats niettegenstaande ernstige pogingen tot verkrijgen van Junius in Franeker, nog steeds onvervuld gebleven was; en na het afsterven van Nerdenus (1614) bleef Lubbertus alleen als hoogleeraar aan de Theologische Faculteit der Hoogeschool te Franeker verbonden. Bogerman zoowel als Sopingius werden verhinderd een benoeming te aanvaarden. Was Gods voorzienigheid niet bijzonder over Franekers Hoogesohool door juist in dezen tijd Maccovius tot deze plaats te zenden? De hem zeer hoog achtende studenten richtten een verzoek aan curatoren • om Maccovius te benoemen. En dit geschiedde, 28 Januari 1615.

Het schijnt, dat Lubbertus den opgang, dien Maccovius maakte, niet heeft kunnen verdragen. Wellicht heeft deze afgunst het verschil der beide hoogleeraren verscherpt. Immers Maccovius was een volbloed supralapsariër. Daarvan deed hij onomwonden blijken. Zijn tegenstander maakte hem er een verwijt van, dat hij stelde „dwt de venüorpenen noodzakelijk zondigen en verloren gaan", en „dat Christits aller heil niet ivil". Hoewel nu uit Gods besluit een noodzakelijkheid van volvoering volgt, is toch het bedrijf der zonde vrijwillig en moedwillig en betaamt ons voorzichitigheid in de voorstelling der waarheid, opdat den mensch niet een vijgeblad geweven worde waarachter hij zich verberge. Ook voor de vierschaar van het Evangelie worde de zondaar geoordeeld, als verantwoordelijk voor zijn daden. De uitdrukkingen klonken Lubbertus hard in de ooren.

Ten onrechte verweet Lubbertus echter zijn ambtgenoot, dat deze God tot een auteur der zonde maakte. In verschillende brieven, aan onderscheiden personen en bijzonder aan curatoren der Hoogeschool geschreven, bestrijdt Lubbertus het supralapsarisme, en geeft hij lucht aan zijn haat tegen Maccovius. Deze echter wordt bijgestaan door zijn jongeren ambtgenoot Johannes Acronius. De uitbarsting kwam echter toen Thomas Parker promoveerde bij Maccovius. Deze uit Engeland gekomen Godgeleerde verdedigde 'het supralapsarisme. Hij was met Amesius naar Nederland gekomen en zeer bevriend met Festus Hommius. En, zoowaar, deze jonge geleerde, die met de allerbeste theologen in nauwe vriendschap staat, wordt aangevoerd om Maccovius van de allergrofste dwalingen te beschuldigen. Dat heeft Lubbertus laten doen. Hij was de oorzaak, 'dat Maccovius op de classis werd aangeklaagd. O, die zoete infralapsarische Lubbertus. Niet minder dan 50 dwalingen zou Maccovius aankleven, tot Papistische, Sociniaansche, Pelagiaanscbe toe. De classis, blijkbaar onder den indruk van zulke heftige beschuldigingen, veroordeelde Maccovius, doch deze weigerde zich het classicaal oordeel te onderwerpen. Hij stond ook volstrekt niet alleen. Niemand minder dan de beroemde Hommius en Amesius hadden dezelfde stellingen geopperd als Maccovius. Deze beriep zich dan ook op de Particuliere Synode van Friesland. Daar diende zijn zaak in 1618. Besloten werd deze in handen van Gedeputeerden te stellen. Alle pogingen om een verzoening teweeg te brengen tusschen de hoogleeraren bleven te vergeefs. Het was er Lubbertus blijkbaar om te doen Maccovius ten onder te brengen. Ten einde raad besloten de Staten van Friesland, die in den voortdurenden twist een gevaar voor hun school zagen, de geschillen aan het oordeel van de Nationale Synode te Dordrecht te onderwerpen. Dit besluit werd 25 Nov. 1618 genomen. Lubbertus ging als oudste hoogleeraar naar Dordt. Gedeputeerden besloten ook Maccovius voor hun rekening te zenden. Zij gaven hem bovendien een aanbeveling aan de Synode mede. Zoo kwam dus het supra-en infralapsarisme te Dordrecht ter sprake. Hoe het daar verliep, hopen wij een volgend maal te bespreken.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Saambinder

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 11 maart 1937

De Saambinder | 4 Pagina's

VRAGEN.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 11 maart 1937

De Saambinder | 4 Pagina's