Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

HET SUPRALAPSARISME TE DORDRECHT.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

HET SUPRALAPSARISME TE DORDRECHT.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

II.
Het zou na de aankomst van Maccovius te Dordrecht nog eenige maanden duren, eer het geschil met Lubbertus werd behandeld. Den 25en April 1619 schreef Maccovius een verzoekschrift om toch eindelijk gehoord te mogen worden. Nadat dit geschrift van Maccovius in de 138e sessie gelezen is, waarin hij ook mededeelt hoe hij ten onrechte door Lubbertus van onrechtzinnigheid is beschuldigd, geeft Lubbertus een toelichting over de ontstane twisten. Hierbij beweert Lubbertus, dat hij Maccovius volstrekt niet heeft aangeklaagd. Hij zoekt zich persoonlijk van de zaak los te maken.
Den volgenden dag werd de Acte van beschuldiging in de 140e sessie voorgelezen bevattende de 50 beschuldigingen van de classis Franeker. Deze beschuldigingen maakten geen diepen indruk. Integendeel oordeelde de vergadering reeds op het eerste hooren er van, dat het niet betaamde een man als Maccovius was, op een wijze aan te klagen als ware hij erger dan Vorstius en Arminus. In een tweetal verweerschriften, die in de 142e zitting gelezen werden, wees Maccovius sommige beschuldigingen geheel van de hand; andere weerlegde hij. Hij gaf voldoening genoeg, zegt Leydekker. Eenige buitenlandsche leden der Synode waren van oordeel, dat het breede verweerschrift, dat Maccovius voor de groote Synode nog had opgesteld, niet behoefde gelezen te worden en dat de zaak kon worden afgedaan door een commissie bestaande uit twee buitenlandsche, twee Nederlandsche Hoogleeraren en twee predikanten. De uitheemsche godgeleerden spraken ten gunste van Maccovius. Een der afgevaardigden van Geneve echter dreef heftig, dat men met Maccovius zou handelen als met de Remonstranten was geschied, en uit zijn geschriften zou geoordeeld worden. Over dezen uitval van Trouchinus, want deze was de bedoelde afgevaardigde van Geneve, verwonderde zich geheel de Synode, dewijl Maccovius in geenerlei wijze van valsche leer verdacht was.
Niet minder opzien baarde het bittere uitvaren van Lubbertus tegen Festus Hommius, omdat deze, oud-leerling van Lubbertus, Parker naar Maccovius verwezen had. Hommius verdedigde zich en zeide bovendien van geloofwaardige personen vernomen te hebben, dat Lubbertus de lijst van beschuldigingen tegen Maccovius had opgemaakt. Lubbertus werd zóó heftig, dat de voorzitter hem tot de orde roepen moest en vermanen „de bezadigdheid in acht te nemen, die den heiligen betaamd en den eerbied, welken hij der Synode schuldig was".
In de behandeling der beschuldigingen tegen Maccovius voerden mannen van naam het woord tot diens verdediging. Het waren o.a. Gomarius, Thysius, Hommius, Ludius en Voetius, die hun verwondering er over te kennen gaven, dat Maccovius werd aangeklaagd en is bestraft over een manier van onderwerpen, die door de vermaardste godgeleerden is gevolgd, door zijn bestrijder Lubbertus zelf. Tot niet geringe verbazing van de infralapsaristen, deelde Voetius de Synode mede, dat de uit Engeland gewezen en om zijn strijd tegen de Remonstranten vermaarde Amesitis de stellingen van Parker, waarover zulk een groot rumoer ontstaan is, vóór dat deze gedrukt werden heeft gezien en goedgekeurd en nog bereid is ze te verdedigen. Hij deed ook een schriftelijke verdediging inkomen. Deze verklaring van Amesius deed bij vele leden der Synode de verbazing over de aanklacht tegen Maccovius niet weinig toenemen.
De Synode besloot op voorstel van den praeses een commissie van onderzoek te benoemen en stelde deze samen voor de eene helft uit buitenlandsche en voor de andere helft uit Nederlandsche godgeleerden. Gekozen werden daartoe:
Abraham Schultetus, Hoogleeraar te Heidelbeng;
Paulus Steinius, Hoogleeraar te Kassel;
Johannes Jac. Breytingerus, Predikant te Zurich;
Franciscus Gomarus, Hoogleeraar te Groningen ;
Thysius, Hoogleeraar te Harderwijk, en
Ellardus à Mehnius, Predikant te Harderwijk.
Aan dit zestal werd opgedragen de aanklacht tegen Maccovius naarstig te onderzoeken en hem zelf te hooren.
Het tweede verweerschrift van Maccovius, dat vele persoonlijke grieven tegen Lubbertus bevatte, werd op verzoek des voorzitters niet in de Synode zelve gelezen, doch in handen van de commissie gesteld. Nu, daarvoor was wel reden. Maccovius stelt zijn ambtgenoot Lubbertus voor als den vermomden aanhitser van zijn openbare aanklagers, die bedriegelijk, ter kwader trouw, als een gewetenlooze handelt, met meer dan een Heidensche boosheid enz. Het was wijs van den praeses der Synode, dit stuk niet in het openbaar te doen voorlezen. De strijd moest niet persoonlijk worden. De leerstellingen moesten aan de Waarheid getoetst. En dat is geschied. Maccovius beriep zich op Calvijn, Ursinus, Beza, Piscator, Perkins, Polanus, Zanohius, Junius, e.a. wier gezegden hij meermalen woordelijk aanhaalt. Ook op zijn leermeester Keckermann en op Amesius beroept Maccovius zich.
Deze laatste heeft nu de zaak niet in de volle Synode behandeld werd, een schriftelijke verdediging van Maccovius opgesteld in beitrekking de promotie van Parker. Hierin gaat de Friesche Hoogleeraar vrij uit. En wat de beschuldigingen van Parker betreft, verdedigt Amesius deze niet alleen, doch eischt hij straffe van degenen, die beschuldigen zonder bewijs te leveren.
De commissie ging nauwkeurig de aanklachten tegen Maccovius na. Ze stelde hem geheel vrij van Pelagianisme en Socinianisme, hem door zijn verwoede aanklagers aangewreven. Ketterij vond de commissie bij Maccovius niet en zij drong op verzoening aan tusschen de twistende partijen.
Toch oordeelde de commissie, dat Maccovius in sommige uitdrukkingen te berispen was. Te weten, zij verklaarde het voor berispelijk, dat hij het onderscheiden van de genoegzaamheid en de uitwerking van den dood des Verlossers ongerijmd noemde; alsmede, dat hij het gevallen menschdom ontkende een voorwerp der Goddelijke voorbeschikking te zijn. Tevens meende zij, dat hij over de volgende stellingen moest berispt worden:
a. God wil en besluit de zonden;
h. God wil op geenerlei wijze de zaligheid van alle menschen;
c. Er zijn twee onderscheiden verkiezingen van God.
Eindelijk waren zij van oordeel, dat de twist tusschen Lubbertus en Maceovius behoorde te worden bijgelegd en dat niemand na dezen den laatstgenoemden van ketterij behoorde aan te klagen.
Alzoo werd door deze Synodale commissie Maccovius niet schuldig bevonden aan eenige ketterij en werden zijn aanklagers afgewezen.
Reeds den 30en Mei werd het rapport in de Synode uitgebracht en dienzelfden dag nog werd het in de middagvergadering behandeld. Het vond schier algemeen bijval, dat Maccovius van ketterij werd vrijgesproken. Besloten werd de commissie op te dragen, een verzoening te bewerken tusschen Lubbertus en Maccovius.
Die taak was gemakkelijker opgedragen dan volbracht. Vier maanden lang duurden de pogingen tot verzoening, waarin soms harde woorden vielen. Zoo moet Gomarus vanwege diens stugheid Maccovius hebben uitgemaakt voor een plompaard of staak en voor een babok of ezel.
Ook kwam bij deze onderhandelingen wel klaar aan het licht, hoezeer Lubbertus zichzelf zocht. Hij was tot verzoening bereid, als Maceovius beloofde
a. zijn collega's niet langer te beleedigen;
b. de studenten niet op te zetten tegen de professoren;
c. niet een duistere manier van onderwijzen te gebruiken;
d. niet tegelijk met andere professoren college te geven.
Had hij nu daartoe al die beschuldigingen doen indienen? Deze bezwaren raakten toch de leer van Maccovius niet?
Niettegenstaande al de bezwaren is het dan toch eindelijk tot een oplossing gekomen. Des Zaterdags den 4en Mei 1619 heeft de commissie haar eindoordeel der Synode medegedeeld. De acta der Synode vermelden aleen: „In deze zitting is ook de zaak van Friesland nader onderzocht en minnelijk afgedaan".
Van dat nader onderzoek is intusschen wel iets meer bekend, dan alleen in deze mededeeling staat te lezen.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Saambinder

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 8 april 1937

De Saambinder | 4 Pagina's

HET SUPRALAPSARISME TE DORDRECHT.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 8 april 1937

De Saambinder | 4 Pagina's