Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De opstanding des Heeren,

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De opstanding des Heeren,

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

En laat na den sabbath, als het begon te lichten tegen den eersten dag der week, kwam Maria Magdalena en de andere Maria om het graf te bezien, enz. Matth. 28 : 1—3.

III.
Deze triumpheerende Koning van Sion nu is, en daarop moge ik nu uwe aandacht nog kort wijzen:
met verlangen, zij het vreezend, tegemoet gezien.
„En laat na den Sabbath, als het begon te lichten, tegen den eersten dag der week, kwam Maria, Magdalena, en de andere Maria, om het graf te bezien".
De vrouwen zijn bij het kruis gebleven en hebben van verre het lijden en sterven des Heeren aanschouwd. Ja ze zijn Jozef van Arimathea en Nicodemus gevolgd, als dezen het lichaam van den gekruisten Christus in het graf hebben gelegd. „En aldaar was Maria Magdalena en de andere Maria, zittende tegenover het graf". In droefheid en smart verzonken, gedachten zij Hem, Die Zich voor haar en voor al Zijn volk in den dood begeven heeft. Hoe wonderlijk zal het deze vrouwen geweest zijn, toen zij de twee aanzienlijken dn Israël, nog wel leden van den vijandigen Joodschen Raad, die Jezus tot den dood verwezen had, zagen komen en het lichaam des Heeren met eerbied en teedere zorg grafwaarts brengen. Voor de vrouwen toch was het nog onbekend, dat de Heere zelfs onder de leden van het Sanhedrin de Zijnen had. Zij waren lang verborgen geweest, maar konden dit toch niet blijven. In de veroordeeling tot den dood hadden zij niet medegestemd en nu de Heere gestorven is, komen zij voor vriend en vijand openbaar, vreezende niet langer de haat en vijandschap der Joden. O, wonderlijk zijn de wegen des Heeren. Hij heeft de Zijnen onder alle rangen en standen; zelfs aan de hoven der vijandigste vorsten en onder de goddelooste regeerders der wereld.
Toen de begrafenis geschied was, waarin de profetie werd vervuld: „Hij is bij de rijken in Zijn dood geweest", toen zijn de vrouwen huiswaarts gegaan. Eer nog de Sabbath inviel hebben zij de specerijen gereed gemaakt, waarmede zij hare liefde tot Christus dachten als met een laatste daad te bewijzen.
Den Sabbath hebben zij gerust, naar het gebod. Ook dezen Sabbath. O, wat moet er al in hare harten zijn omgegaan. Voor welke onmogelijkheden zagen zich de vrouwen, gelijk ook de discipelen, geplaatst. Zij hadden toch maar niet kunnen gelooven, dat de vijand het ooit zoover zou hebben gebracht, dat hij den Heere aan het vloekhout nagelde. Het oog was voor het Borgwerk van Christus maar al te zeer gesloten. De weg die door den dood tot het leven voert, konden die vrouwen niet bewandelen. En dat kan niet een van Gods volk. Allen zouden bezwijken, ware het niet, dat de Heere had gebeden, dat hun geloof niet zou ophouden. Zie in deze vrouwen den weg van al Gods volk geteekend. Het loopt in den weg des Heeren aan op geheel ons verlies; op een omkomen. Maar achter den dood ligt het leven. O, al de vreesachtigen in Sion moeten wel moed krijgen uit hetgeen den vrouwen geworden is. De Heere heeft haar niet vergeten. Hij is de opstanding en het leven van al Zijn uitverkorenen en zij zullen leven door Hem.
Toch hadden de vrouwen over die opstanding van Christus evenmin licht als over Zijn dood. Het naam-Christendom kan zich met zijn beschouwing wel redden, maar Gods volk moet bij bevinding leeren, wat tot de zaligheid dient. Heeft God dan niet alles geopenbaard in de Schrift, wat tot Zijn eer en de zaligheid van noode is? Gewis, ja. Maar wij allen zijn verduisterd in het verstand en verstaan de Schriften niet, tenzij de Heere het ons verklaart. Hij moet de Schriften openen, gelijk Hij den Emmaüsgangers deed. Ook dezen vrouwen was de Schrift niet onbekend. Doch toen de Heere in den dood ging, was haar de Schrift een gesloten boek. Hoe donker het haar echter ook was, de liefde, die God in de harten uitgestort heeft, was niet dood. Dat kan niet sterven bij het volk vvan God. Zie, in den vroegen morgen, als het begon te lichten, kwamen Maria Magdalena en de andere Maria om het te toezien. De liefde drong haar. Al doolden zij op verkeerde paden en al zochten zij den Levende bij de dooden; zij wisten tooh om Wien het haar te doen was en tot Wien hare liefde uitging.
En dat kan toch al Gods volk wel getuigen, al is het nog zoo donker en al schijnt het voor hen gansch verloren. Als ooit iets van de liefde van Christus in hun harten is verheerlijkt, gaat de ziel des volks naar Hem uit. Het is om Hem te doen. Om Zijn gemeenschap. Hem kunnen zij niet missen. Hij is het grootste Voorwerp van hun zielsverlangen. En die liefde trekt over alle bezwaren heen. Want bezwaard zijn de vrouwen. Zij bekommeren zich over den steen, die voor het graf gewenteld is. „Wie zal ons den steen van de deur des grafs afwentelen?" Zoo vragen zij elkander. De veel grooter bezwaren, dat die steen verzegeld is en dus niemand er aan raken mag; en dat een wacht bij het graf geplaatst is, die de vrouwen op een afstand houden zal; die onoverkomenlijke bezwaren heeft de Heere voor de vrouwen verborgen gehouden. Zie, volk, zoo weet de Heere te verbergen, wat de liefde zou verhinderen den weg te wandelen, die tot den Christus leidt. Hij beproeft nooit boven vermogen.
En anderzijds, al die bezwaren waren reeds weggenomen. Het zegel was alreede verbroken; de wachters waren weggevlucht; en de steen, waarover de vrouwen zich bezwaarden, was reeds afgewenteld. „Opziende, zagen zij, dat de steen afgewenteld was". En met dien steen, zijn alle Steenen van verhindering voor Gods volk weggenomen. Christus leeft. Hij heeft den dood verslonden; geen grafsteen kan Zijn verrijzenis verhinderen. Gods recht is verheerlijkt; goedertierenheid en waarheid hebben elkander ontmoet; de gerechtigheid en vrede hebben elkander gekust. (Ps. 85). Met Christus is Zijn uitverkoren Kerk verrezen uit het graf van zonde en vloek. God de Vader heeft het eeuwig pardon van den hemel uitgeroepen voor Adams zonen en dochteren in Christus. Zijn toorn is gestild en Zijn welbehagen zal gelukkiglijk voortgaan. De Vader omhelst Zijne Kerk in Christus.
O, volk van God, uwe steenen zijn weg. Bekommerde zielen over uw schuld en zonden, hier is de betaling. Christus leeft. O! zoekt den Levende. Uw balsem heeft Hij niet noodig; maar gij behoeft den Zijne. Hij is de Heelmeester, Die balsem heeft uit Gileath. Hoe lang zult gij nog dolen naar het graf? Hoe lang nog zal uw oog gesloten zijn voor de overwinning met welke Christus overwon? En voor de voldoening, die Hij voor al uw zonden bracht? Hoe lang nog zult gij uw ziel bezwaren over al die steenen van zonden, die in u wonen en die gij niet wegwentelen kunt? Hoe lang nog zal de vreeze, of het werk dat in u is gewrocht, wel waarheid is, als een steen op uwe ziele liggen? Of uw ziel weerhouden wordt van de vrijheid der heerlijkheid der kinderen Gods, door den twijfel of Christus wel voor u gestorven is en of gij wel waarlijk deel hebt aan Hem? Komt, schuldigen en onreinen! Komt en ziet, dat de steen is afgewenteld. De Heere leeft. Hij moge Zich in u verheerlijken, in de kracht van Zijn dood en opstanding.
Wat kleine gedachten maakten de vrouwen van Christus, alsof Hij in den dood blijven zou en de steen Hem in den weg lag. Maar hoezeer ligt ook daar de schuld van al Gods kinderen, die tot de blijdschap des geloofs niet komen kunnen en onder de bezwaren veelal gebukt gaan. O, volk, heft uwe oogen op en zie, de steen is afgewenteld. Schud u uit het stof, volk. De Heere zal u niet verlaten. Het zal ééns Paschen worden; ook voor u. Want Hij, Die het goede werk in u begonnen is, zal het voleindigen tot op den dag van Jezus Christus. God is geen menschenkind, dat Hij liegen zal of dat Zijn Woord Hem ooit berouwen zal. Hij zal Zijn Woord tot u gesproken, gewisselijk vervullen. De beloften zijn in Christus ja en amen.
En ook de steenen van druk en tegenheen zijn door Christus weggewenteld. Hij heeft Zijn volk de overwinning gegeven. O, als zware steenen vallen soms de tegenheden op ons. Tot bezwijkens toe kunnen zij ons drukken. Wie zal ze ons afwentelen, zoo vroegen de vrouwen met haar zwakke krachten. Doch Eén was haar vóór. Hij had reeds den steen weggenomen. Hij droeg eens al uw druk en hoon en smaad, volk. Gij zult in de hand van Saul niet omkomen.
Want Gods goedheid zal uw druk
Eens verwiss'len in geluk.
Hoop op God; sla 't oog naar boven.
Want ik zal Zijn Naam nog loven.
Ja gewis, dat volk zal eeuwig zingen van Gods goedertierenheen, want de Heere zal het opheffen en uit de graven doen uitgaan.
Maar moge dan die liefde werkzaam zijn. De vrouwen waren de eersten aan wie de Heere Zich openbaarde. De discipelen bleven achter hun gesloten deuren. De liefde drong de vrouwen naar het graf. En hoezeer zij dwaalden, toch gedacht de Heere haar.
Dat de liefde ons dringe tot Christus te gaan; dat zij levendige werkzaamheid verwekke in het harte van Gods volk. De Heere klaagt over: een der gemeenten in Klein Azië: „Ik heb tegen u, dat gij uw eerste liefde hebt verlaten". En als de liefde verkoelt, berooven wij ons de verlossende openbaring van Hem, Die de Opstanding en het Leven is. O, hoe moest het wel als een zwaard door onze zielen gaan, dat de Heere wat tegen ons heeft.
Hij geve Zijn volk, klein en groot, een ieder in zijn stand en in zijn nooden, een werkzaamheid der liefde tot Hem en een uitgaan om Hem te zoeken en Hij doe Zioh van ons vinden als de Levende, Die leeft in alle eeuwigheid en met Wien Zijn volk leven zal en triumpheeren over den duivel en de wereld en de zonde. Want Hij zal hun geven een witten keursteen en op den keursteen een nieuwen naam geschreven, welken niemand kent, dan die hem ontvangt. O, valt aan de voeten neder van Hem, Die uit den hemel Zijn Kerk heeft toegeroepen: „Vrees niet; Ik ben de Eerste en de Laatste, en Die leeft, en Ik ben dood geweest; en zie. Ik ben levendig in alle eeuwigheid. Amen".

Dit artikel werd u aangeboden door: De Saambinder

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 22 april 1937

De Saambinder | 4 Pagina's

De opstanding des Heeren,

Bekijk de hele uitgave van donderdag 22 april 1937

De Saambinder | 4 Pagina's