Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

VRAGEN.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

VRAGEN.

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

X. te V. vraagt: In welk opzicht kan gezegd worden dat de Zone Gods van God verlaten is?
God kan niet lijden noch sterven. God is een Geest en heeft geen vleesch en bloed. Toch staat er geschreven, dat God Zijne gemeente verkregen heeft door Zijn bloed (Hand. 20:28). De Zone Gods heeft onze menschelijke natuur aangenomen uit Maria. Dit aannemen was een persoonlijk vereenigen er mede. In de eenheid des Persoons heeft de Middelaar door die aanneming twee naturen. Er zijn niet twee Middelaars: én die God en één die mensch is; doch daar is één Middelaar Gods en der menschen. En wie is die Middelaar? Hij is de Zone Gods; de Tweede Persoon in het Goddelijk Wezen, Die het geen roof geacht heeft Gode den Vader even gelijk te zijn. En Hij, de Zone Gods, God Zelf, heeft in onze menschelijke natuur, in ziel en lichaam geleden en het offer gebracht, dat Gods recht alleen voldoen kon. In onze menschelijke natuur heeft de Zone Gods, den toorn Gods gedragen; in onze menschelijke natuur is de Zone Gods van Zijn Vader verlaten. God van God verlaten. Hoewel Hij dus naar Zijn Godheid was en bleef de Tweede Persoon in het Wezen Gods, en naar deze natuur niet kon verlaten worden, nochtans is Hij, God Zelf, in Zijn menschelijke natuur van Grod verlaten geworden.
In geheel het lijden en sterven van Christus komt het hierop aan.
Geen bloot creatuur kon den last des toorns Gods tegen de zonde dragen. Bepaalt Christus' lijden tot Zijn menschelijke natuur en gij neemt de eeuwige waardij er van weg. Ook al zoudt gij belijden, dat Hij mensch was zonder zonde. Want toch dan zou Hij eeuwig hebben moeten lijden en in den dood verkeeren, nademaal de straf een eeuwige straf is. Dan had Hij nooit kunnen uitroepen: „Het is volbracht". Maar nu de Persoon, Die leed en stierf, waarachtig en eeuwig God is; nu de eeuwige God Zelf in den dood gegaan is (n.l. in onze menschelijke natuur) nu heeft dit sterven een eeuwige waardij en is het genoegzaam om Gods eeuwigen toorn te stillen en de eeuwige straf weg te nemen.
Gods Zoon is genageld aan het vloekhout; Gods Zoon is verlaten van Zijn Vader. God is van God verlaten; en dat alles in onze menschelijke natuur.
Indien wij iets van dit Borgtochtelijk lijden verstaan mogen, wij zullen in verwondering uitroepen met Luther: „God van God verlaten; wie kan het vatten?"
In dit opzicht dus is de Zone Gods verlaten van den Vader, dat Hij, hoewel eeuwig inblijvend in het Wezen Gods, in Zijne ziel de verlating Gods gedragen heeft, opdat Zijn volk nimmer van God verlaten worde. Over die verlating klaagde Gods Zoon aan het vloekhout: „Mijn God, Mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten?"
HET GEBRUIK DER GENADEMIDDELEN.
K. te X. heeft reeds geruimen tijd geleden enkele vragen gesteld, die saam te vatten zijn in deze vraag, of het oordeel, dat hem, die onbekeerd blijft onder de prediking van 't Woord, niet zwaarder zijn zal dan voor de openbare wereldlingen, en zoo ja, waartoe dan het waarnemen van de godsdienstplichten dan nog aan te bevelen is.
Ik moge het volgende den vrager opmerken.
De Heere komt in de verkondiging van het Evangelie tot elk, die het Woord hoort, met de aanbieding der zaligheid. Hij doet door Zijne knechten elk hoorder met veel ernst en oprechtheid noodigen tot Christus. Paulus is ons daarvan een bewijs, als hij zegt in 2 Cor. 5 : 20: „Zoo zijn wij dan gezanten van Christus wege, alsof God door ons bade: Wij bidden van Christus wege, laat u met God verzoenen". In den naam des Heeren, naar de last, dien Christus Zijn knechten geeft, hebben zij den zondaar te bidden, opdat deze zich met God late verzoenen.
Als de ernstige en getrouwe prediking van het Woord Gods geen vruchten ter bekeering dragen, is het door onze eigen schuld. Wij willen tot Christus niet komen om het leven te hebben in Zijn Naam. Wij willen niet zalig worden uit genade. Onze vijandschap, hoogmoed, eigengerechtigheid komen er tegen op, om uit genade alleen in Christus gezaligd te worden. Het is dan ook alleen door de zaligmakende bediening des Heiligen Geestes, dat de prediking vrucht dragen zal. Doch dit neemt geenszins des menschen verantwoordelijkheid weg van het Woord, dat hij gehoord heeft of kunnen hooren. Eenmaal zal ieder rekenschap geven voor Gods rechterstoel, en de prediking van het Evangelie zal zijn een reuk des doods ten doode, zoowel als (en dit door genade alleen) een reuk des levens ten leven. De vrager leze maar eens de Vijf Artikelen tegen de Remonstranten III, IV, Art. 9 en 10.
Wil dat nu zeggen, dat het dan maar beter is, niet meer ter kerk te gaan; niet meer te bidden enz.? Neen gewis niet. Hoewel het vervullen van deze en meerdere plichten ons niet kan zalig maken, zal het verwaarloozen er van ons oordeel verzwaren. O, hoe vele duizenden zullen het zich eens eeuwiglijk beklagen, Gods Woord veracht en verworpen te hebben. Wie zich onttrekt van de prediking des Woords, sluit zich zelf buiten de middelen, die God verordineerd heeft, om dooden levend te maken. Het geloof is uit het gehoor en het gehoor uit het Woord Gods. De Heere wil door de genademiddelen nog arbeiden aan onze harten. Is het dan niet snoode miskenning van de bemoeiingen, die God nog met ons maken wil, als wij die middelen stout verachten? Hoe menigeen heeft op zijn sterfbed begeerd de in zijn leven versmade prediking nog éénmaal te mogen hooren; maar te laat.
Vrienden, begeeft u met uw kinderen onder de prediking van het Evangelie; gij zijt bij het vischnet, waarin God u vangen mocht, u overtuigend van zonde, gerechtigheid en oordeel. Geeft de wereld met hare genoegens prijs en voegt u bij de God-gezinden. De Heere opende Lydia's hart. Hij opene ook uw hart tot uwe zaligheid. En hoewel niemand van nature God kent, evenwel betaamt het ons voor Hem de knieën te buigen en Hem in den gebede te zoeken. Het gebed van 'n natuurlijk mensch is niet het rechte bidden. Eerst toen Saulus tot God bekeerd werd op den weg van Damascus, zeide de Heere van hem: „Zie, hij bidt", al had de man zijn leven lang niet anders gedaan dan bidden en danken. Gelijk Paulus, zoo mochten wij leeren bidden. Maar dat beteekent niet, dat een onbekeerd mensch nu maar niet meer bidden moet.
Ook hier geldt, wat ik boven opmerkte, dat het nalaten ons te meer schuldig stellen zal.
CHARNOCK.
X. te K. vraagt of de geschriften van Charnock en Halyburton en van Bruinings en Smijtegeldt rechtzinnig zijn?
Ja die zijn rechtzinnig. Er zijn echter menschen van wie de Apostel zeggen zou, dat zij kittelaohtig van gehoor zijn geworden. Deze menschen hebben op de beste schrijvers aanmerkingen en veroordeelen wat God gezegend heeft. Het ware beter, dat zij van den naam eens werden afgezet en hun dwaasheid voor God leerden kennen. Dan zouden zij als nachtpitjes bij de zon verdwijnen bij de schrijvers, op wie zij nu aanmerking maken.
Dit zij genoeg. Ik wensch niet verder in te gaan op dergelijke vragen, en niet keer op keer over schrijvers te handelen, die een naam in Gods kerk hebben verkregen, ook al is er onderscheid van gaven en genaden.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Saambinder

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 27 mei 1937

De Saambinder | 4 Pagina's

VRAGEN.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 27 mei 1937

De Saambinder | 4 Pagina's