Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Den Engelenzang.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Den Engelenzang.

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

I.

Daar nog een drietal nummers van De Saambinder dit jaar zal verschijnen, komt het mij wenschelijk voor, thans reeds een begin te maken met een Kerst-predikatie. Ik hoop een drietal korte beschouwingen te geven van Den Engelenzang

En van stonde aan was er met den engel een menigte des hemelschen heirlegers, prijzende God en zeggende: „Eere zij God in de hoogste hemelen, en vrede op aarde, in de menschen een welbehagen."
Luc. 2 : 13, 14.

De profetie is vervuld. Er is een rijsje voortgekomen uit den afgehouwen tronk van Isaï en een scheut uit zijn wortelen heeft vrucht voortgebracht.
Afgehouwen was Isaï's stam. Eens was deze groot en machtig. Onder David en Salomo was hij een geweldige boom. „Maar gij hebt hem verstooten en verworpen; Gij zijt verbolgen geworden tegen Uw gezalfde". Vreemden heerschten in de plaats van Isaï's geslacht. Een Edomiet zelfs zat op den troon van David. Nauwelijks was een nakomeling van David meer te vinden. Een afgehouwen tronk, ziedaar het beeld van Isaï's nageslacht. En toch het wakend oog des Heeren was er over. Nog staat het met zijn wortelen in de aarde. Hoewel veracht, vergeten, verworpen is het nageslacht van den Heere bewaard. Een maagd is opgetogen naar Jeruzalem. Zij wordt beschreven in de stad Davids omdat zij uit het geslacht van David was. Uit haar heeft Gods Eengeboren Zoom ons vleesch en bloed aangenomen en is Hij onzer een geworden, behoorend tot ons geslacht; in alles ons gelijk uitgenomen de zonde. Hij kwam in de allerdiepste vernedering. Hij verbergde Zijn nooit verminderde Goddelijke heerlijkheid, achter het voorhangsel Zijner menschelijke natuur. Want Hij kwam, om Zich neder te buigen in den diepen staat van de ellende Zijns volks. Hij is arm geworden om hunnentwil, opdat Hij hen rijk maken zou.
En toch, hoe nederig, arm, veracht Zijn inkomen in de wereld was, toch was dat rijsje, deze scheut God uit God. Hij was en bleef de Zone Gods; God bovenal te prijzen in der eeuwigheid; Davids Zoon en toch Davids Heere; een scheut en tegelijk de wortel van het geslacht Davids. Zijn inkomen in de wereld is dan ook met eeuwige heerlijkheid. Deze heerlijkheid is verborgen voor het oog der wereld, maar zij wordt geopenbaard aan de Zijnen, die van Hem ook in Zijn diepste vernedering zullen uitroepen: l wat aan Hem is, is gansch begeerlijk. Hij is blank en rood. Hij draagt de Banier boven tienduizend. Zoo zagen Hem de herders uit Bethlehems velden, en het moge ons gegeven worden Hem zoo door het geloof te aanschouwen, nu wij vernemen hoe Zijn heerlijkheid in de hemelen is uitgeroepen door een menigte des hemelschen heirlegers. Ik vraag uwe aandacht voor den engelenzang, ons beschreven in Lucas 2 : 13, 14.
Deze woorden bepalen onze aandacht

I. bij de hemelsche zangers;
II. bij het hemelsche lied.

Nadat een engel des Heeren de herders in Bethlehems velden heeft kond gedaan van het groote wonder der vleeschwording van den Zone Gods en hun een teeken gegeven heeft, waarin tevens de herders werden opgewekt heen te gaan om het Kindeke te zien, was er van stonde aan met den engel een menigte des hemelschen heirlegers, prijzende God. Met welk een verwondering moeten de herders zijn aangedaan, toen zij niet alleen de heugelijke tijding van de geboorte van den beloofden Messias vernamen, doch daarbij ook de hemelsche heirscharen hun Gode verheerlijkend lied hoorden zingen. Wie beschrijft, wat in het hart van die herders is omgegaan. Dat laat zich niet beschrijven. Het moet gekend worden door medeervaring van het eeuwig heil, dat ligt in de openbaring van Christus en Zijne heerlijkheid aan het hart van verloren zondaren. Dan wordt iets gekend, gesmaakt, genoten van de onuitsprekelijke liefde Gods, die ons van de aarde als losmaakt, en een gemeenschap geeft met de hemelen. In die hemelsche gezindheid is het te verstaan, dat de herders hun kudden konden verlaten, om te gaan zien „het woord, dat er geschied is, hetwelk de Heere ons heeft kond gedaan". Ja die tijden zijn Gods lieve volk niet vreemd, dat het met hemelsche lofzangen wordt vervuld. In die tijden is een voorsmaak in het hart van de eeuwige heerlijkheid, genoten met het Lam op den berg Sion. Johannes hoorde „een stem van citerspelers, spelende op hun citers; en zij zongen als een nieuw gezang voor den troon en voor de vier dieren en de ouderlingen". Geen wereldling kent ook maar iets hiervan. Niemand kon dat gezang leeren, dan de honderd vierenveertig duizend, die van de aarde gekocht waren." O, hoe onuitsprekelijk groot zal het voor de strijdende en verdrukte kerk eens zijn met al de gezaligden en de volmaakte engelen God en het Lam eeuwig en volmaakt te prijzen. De engelen gingen den herders in den lofzang voor, vermeldend zoowel het doel van Bethelehems wonder als de vrucht er van. In dat wonder verheerlijkt God Zich in al Zijne deugden, die door de zonde geschonden waren, terwijl Hij vrede wrocht en Zijn welbehagen was in de menschen.
De hemelsche zangers zijn, zegt onze tekst, „een menigte des hemelschen heirlegers". Een groote, zeer groote menigte dus der heilige, onbevlekte troongeesten Gods. Een menigte der engelen, die nooit gevallen zijn. Want het was bij de engelen anders dan bij de menschen. God schiep op aarde één mensch en in hem het gansche menschelijke geslacht, dat de Heere hem tot een verbondshoofd stelde. Toen dan ook Adam viel, vielen alle menschen in hem. Maar met de engelen handelde God anders. Hij schiep hen in hun vol getal, allen tegelijk. De engelen stonden niet in één hoofd en kenden geen gestalte. Elke engel stond voor zichzelf en viel voor zichzelf. Een deel der engelen is dan ook slechts gevallen en duivelen in de hel geworden. Zoo is geschied naar de aanbiddelijke souvereiniteit Gods en in de volvoering van Zijn besluit. Hij verkoor engelen, om hen in hun staat eeuwig te bevestigen. Zie hier toch duidelijk, dat God praedestineerde niet uit gevallen schepselen, maar dat de praedestinatie in orde aan het besluit van schepping en val voorafgaat. O, zink in verwondering weg en roep hier uit: „Aanbiddelijk Opperwezen". Van deze uitverkoren en in hun heerlijken staat staande gebleven engelen zegt ons de Heere Jezus, dat zij altijd zien het aangezicht des Vaders, Die in de hemelen is. (Matth. 18 : 10). Zij prijzen God dag en nacht, instemmend met de Serafijnen, waarvan de één tot den ander riep en zeide: „Heilig, heilig, heilig is de Heere der heirscharen". Hun hoogste, hun eenigste vermaak en werk is God te verheerlijken met hun lofgezangen.
Van hen wordt voorts in onzen tekst gezegd, dat zij waren een menigte des hemelschen heirlegers. Als een leger zag Jacob hen, te Mahanaïm hem omringend en bewarend. En Gods Woord spreekt gedurig van deze geordende legerscharen. Gabriël en Michaël zijn vorsten van het hemelsch heir en onder hen zijn cherubijnen, die voor het recht Gods waken, gelijk een Cherub gesteld, werd aan den ingang van den hof en Cherubs stonden boven het verzoendeksel der ark, waarin des Heeren wet verborgen lag. Ook zijn er Serafijnen, die de heiligheid des Heeren dienen. Zij voeren den strijd des Heeren tot bewaring en verlossing van Gods uitverkorenen, dewijl zij gedienstige geesten zijn, tot dienst uitgezonden om dergenen wil, die de zaligheid beërven zullen. En hoe groot hun macht is, blijkt niet alleen daaruit, dat één engel in een nacht 185.000 man sloeg van het leger der Assyriërs, maar ook uit hun groot getal. God schiep hen, waarschijnlijk op den eersten dag, zij zijn de morgensterren en de kinderen Gods, die zongen, toen de aarde nederzonk op hare grondvesten. (Job 38). En hun getal zag Johannes op Pathmos. Het was duizendmaal tienduizenden en duizendmaal duizenden. Daniël zag hen: duizendmaal duizenden dienden Hem en tienduizendmaal tienduizenden stonden voor Hem. Machtige scharen van hemelsche geesten heeft God geschapen. En deze allen zijn ten dienste der uitverkorenen, die zij dragen op al hun wegen. O, hoe veilig is het pad van Gods Kerk. Zij zingt dan ook van die hemelsche heirscharen:

Gods wagens boven 't luchtig zwerk.
Zijn tien-en tienmaal duizend sterk.
Verdubbeld in getale.
Bij hen is Zijne majesteit.
Een Sinaï in heiligheid.
Omringd van bliksemstralen.

Geen nood! de herders kunnen veilig gaan naar Bethlehems stal. Hemelsche heirscharen waken over hen en over hun kudden. En al ziet ons oog die heirscharen niet, evenwel zijn zij er, u volk van God ten goede. „Want Hij zal Zijn engelen van u bevelen, dat zij u bewaren in al uwe wegen. Zij zullen u op de handen dragen, opdat gij uw voet aan geen steen stoot". Schudt dan, o volk, de vreeze van u. Die voor u zijn, zijn meer dan die tegen u zijn. God gebiedt deze hemelsche heirlegers op uw eenzame wegen; in uw donkere plaatsen; zij zijn bij u in gevaren, opdat u niets overkome, dan wat God in Zijn raad, u ten goede, besloten heeft.
Maar hoor, wat nog van deze heilige troongeesten en geduchte heirlegers geschreven staat. Zij waren „prijzende God". De geboorte van den Zone Davids in Bethleliem heeft hun nieuwe stof gegeven om God te prijzen. Hoewel zij God voor Zijn troon dienen, dag en nacht, nochtans hebben zij in Gods eeuwigen raad niet kunnen inzien. Het bleef hun dan ook een verborgenheid, hoe de vlekkelooze wet Gods zwijgen kon over een schuldig volk. Op het verzoendeksel tuurden zij, om deze verborgenheid te mogen verstaan. En zie, nu is hun het raadsel opgelost. De wet zien zij voldaan en verheerlijkt in Hem, Die in Bethlehem is geboren. In Hem zien zij de vervulling van de bloedige offeranden in Israël. In de kribbe ligt de wet-Volbrenger en -Ontwapenaar. Met behoud van Gods deugden kon de wet zwijgen en zal zij zwijgen. God is met Zijn volk tevreden in Christus. Zij zien thans de hemelen geopend voor doemwaardige zondaren; zij zien Gods deugden verheerlijkt. Hun God zullen zij prijzen; en Sions eeuwigen Koning zullen zij eere geven. Zelf behoeven zij geen Zaligmaker; geen schuldverzoening; geen zondeverlossing. Zij hebben nimmer gezondigd. Maar al is hun deze geboren Zaligmaker niet van noode, zij zien God in Christus verheerlijkt. Het groote heilgeheim van eeuwige zaligheid is hun ontdekt; Gods welbehagen hun geopend, waarnaar door de diepte van Adams val henen, de uitverkorenen der menschenkinderen zullen zalig worden. Dat geeft den engelen stof om God te prijzen en Zijnen Naam lof te zeggen. Steeds weer vinden wij hen bij Christus. Hier bij de geboorte; straks in de verzoeking; in de woestijn en in den Hof van Gethsémané; in de opstanding komen zij neder en werpen den steen van het graf; in de hemelvaart geleiden zij den triumpheerenden Koning en eens zullen zij Hem omringen, als Hij komt om te oordeelen de levenden en de dooden. De engelen zijn bij het verlossingswerk van Christus betrokken. Zij gaan de wegen van Gods kinderen ook na en uit Gods genade in hen verheerlijkt, ontvangen de engelen gedurig weer overvloediger stof tot prijzing van den Naam des Heeren. Door de gemeente wordt aan de overheden, en de machten in den hemel de veelvuldige wijsheid Gods bekend gemaakt. (Efeze 3).
En als nu de engelen God prijzen over de geboorte van Christus, hoeveel te meer moesten dan Gods kinderen worden opgewekt om den Heere te prijzen over het wonder thans door ons herdacht. Dat wonder geldt hun verlossing uit dood en verderf; het raakt hun zaligheid. Daartoe is de Zone Gods gekomen, opdat Hij Zijn volk zalig make van hunne zonden. Niet één van Gods deugden is geschonden; neen! dat kan niet. Maar de zaligheid is teweeggebracht in de volkomen verheerlijking Gods. God komt aan Zijn eer in de zaligheid der Zijnen. Het volk Gods zal eeuwig zingen van Gods goedertierenheen. O, dat het dan in dit leven bij aanvang zinge en hun harten op den Kersttijd mochten worden verruimd, om God te prijzen boven al. De wereld legt maar al te zeer beslag op de heilige feestdagen; zij zingt en springt in den dienst der zonde. Zouden wij dan Gods volk niet opwekken, om den Heere te loven, Wien de aanbidding en de dankzegging toekomt in alle eeuwigheid en Die Zich Zijn volk geformeerd heeft, om Zijn lof te vertellen. Hij gaf overvloedig stof om Hem te prijzen. Hij schonk Zijn Eengeboren Zoon om zalig te maken wat verloren is.

Geef dan eeuwig' eer
Onzen God en Heer';
Klimt op Zion, toont
Eerbied, waar Hij woont,
Daar Zijn heiligheid
Haren glans verspreidt:
Heilig toch en 't eeren
Is de Heer' der heeren.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Saambinder

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 25 november 1937

De Saambinder | 4 Pagina's

Den Engelenzang.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 25 november 1937

De Saambinder | 4 Pagina's