Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Uit de Historie van Gods Kerk.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Uit de Historie van Gods Kerk.

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

SCHOTLAND.

XXXVIII

Een nieuwe koning. Het is eene uitnemende weldaad en een nooit genoeg te waardeeren voorrecht als het Gode behaagt een nauwen band te leggen tusschen een volk en zijn vorstenhuis in Zijne vreeze. Was dit het deel van Israël in gansch bijzonderen zin, waar God het huis van David over hetzelve verhief, ook ons volk mag van zulk een voorrecht gewagen. Nu aan den ouden stam van Oranje een telg is ontsproten, een prinses geboren is, mogen wij niet voorbijgaan te herinneren hoe God ons volk met ons dierbaar Vorstenhuis gezegend heeft. Geen ander volk kan daarop bogen; geen andere natie kent zulk een voorrecht. God heeft groote dingen gedaan door middel van het Huis van Oranje. Of is onze nationale wording, onze welvaart, vrijheid en zelfstandigheid niet ten nauwste verbonden aan het doorluchtige Huis van Oranje? En hebben aan de wording, uitbreiding, bewaring en beveiliging van Gods Kerk Oranje's zonen niet een ruim aandeel gehad, waar de Heere hen stelde tot voedsterheeren en vorstinnen gaf tot zoogvrouwen in Zijn Kerk? De band van vier eeuwen her door God gelegd is nog niet verbroken. De stervensbede van den stervenden „Vader Willem": „O God, ontferm U over mij en over Uw arm volk" heeft de Heere niet vergeten, maar ons volk gezegend met het geslacht van dezen Oranjevorst, Die stervende zichzelf en dat volk stelde in de hand van Jehova. Het is waar, in mannelijke linie is de oude Oranjestam uitgestorven. Op 23 November 1890 schreef men: „O volk van Nederland, het zijn onze zonden en het is onze zware schuld dat ons geliefd Oranjehuis zoozeer is afgesneden, dat geen mannelijke telg meer overig is. Ons dierbaar Oranjehuis is afgehouwen. Nog eene kleine loot is overig. Een dierbaar kind, Wilhelmina, geboren uit het huwelijk van Zijne Majesteit Koning Willem III met Koningin Emma. Maar deze weldaad roept ons toe: „O land, land, land, hoort des Heeren Woord!”
Helaas, hoe zijn de zonden sindsdien vermenigvuldigd. En toch, onder alle droefenis mogen we de inmengselen van Gods goedertierenheid opmerken. Ons dierbaar Vorstenhuis is nog niet uitgehouwen. Gode de eer.
Van zulk een voorrecht kan het Schotsche volk niet gewagen. Van zulk een weldaad kent zich Gods Kerk in Schotland verstoken. Welk een leed hebben de vorsten uit het Huis van Stuart over de drie koninkrijken: Engeland, Schotland en Ierland, en inzonderheid over Gods Kerk in die landen, uitgestort. Zij waren meer gehecht aan den pauselijken stoel dan aan hun volk en zij hebben Gods Kerk benauwd al hunne dagen. En hoewel met eene dochter uit het Huis van Stuart gehuwd, was het toch een Oranjevorst, de Godvruchtige stadhouder Willem III, die het Huis van Stuart verdreef en aan de gruwzame verdrukking der Puriteinen en Presbyterianen een einde maakte.
Koning Karel II stierf 6 Februari 1685. Elke hoop ten hunnen gunste, welke de Puriteinen in Engeland en de Presbyterianen in Schotland bij de troonsbeklimming van dezen vorst hebben gekoesterd, is hun op wreede wijze ontvallen. Nimmer heeft Karel II aan de verwachting zijner onderdanen voldaan. Alle middelen heeft hij te baat genomen om de Reformatie uit te roeien en het pausdom te herstellen. Omgeven en belegerd, bedorven en vergiftigd door een heirleger van pauselijke raadgevers, was het hof van koning Karel II een tooneel geworden van weelde en vermaak en uiterste goddeloosheid. Die bemerken wil de verderfelijke invloed van Rome's dienaren aan de koninklijke hoven, die raadplege de historie.
Karel II deinsde niet terug voor de gruwelijkste geveinsdheid en meineedigheid. In de laatste jaren zijner roemlooze regeering kwamen de zaken des lands tot het uiterste verval. De verdrukking was grenzeloos; de inquisitie woedde vreeselijk en eischte dagelijks meerdere slachtoffers. Was het wonder dat velen het vaderland verlieten om elders schuilplaats te zoeken en als balling in den vreemde te vertoeven? De laatste omtuining der Reformatie werd weggerukt. Het volk werd in boeien en ijzer gelegd. Het land werd overstroomd door pauselijke dienaren.
Hoeveel gelukkiger is dan geweest ons dierbaar vorstenhuis Oranje en ons eertijds verdrukte volk, voor welks vrijmaking onze Oranjevorsten goed en bloed hebben veil gehad. Al werd „Vader Willem" getroffen door Rome's banvloek, al werd op zijn hoofd een bloedprijs van 25.000 kronen gesteld, 't verhinderde hem niet te getuigen dat het land zonder den Gereformeerden Godsdienst geen drie dagen bestaan kon. Straks werd hij door het moordend lood van Balthazar Gerards doodelijk getroffen. Rome juichte. Gods Kerk ging in diepen rouw. Maar Gods werk werd door zijne zonen voort­gezet en tot op den dag van heden mag ons volk nog deelen in de vruchten van dien zwaren vrijheidskamp. En het zal daarin blijven deelen, mits het getrouw beware het dierbaar pand der Goddelijke Waarheid, dat door ons geliefde Vorstenhuis van den beginne als het hoogste goed geacht werd. Of waren niet Willem van Nassau en Juliana van Stolberg, de ouders van „Vader Willem", met teedere vreeze Gods vervuld? Hebben zij niet alles schade en drek leeren achten voor de uitnemendheid van de kennis van Christus? Hoe schreef zijne doorluchtige moeder aan onzen eersten Willem: „Stel toch nooit het tijdelijk zoet, boven het eeuwig goed". Hoe vermaande hem zijne doorluchtige vader: „Geestelijke wapenen zijn minder kostbaar, maar hebben meer kracht dan tuighuizen en vestingen". En nog is Gods ontferming, niettegenstaande de veelheid onzer zonden, over ons vorstenhuis en volk uitgestrekt. Maar niet minder gaat er, bij de aanschouwing van de geboren Oranjetelg en bij de blijdschap dat God nog verlenging geeft van ons dierbare vorstenhuis, een ernstige roepstem uit: te bewaren het dierbaar pand der Waarheid Gods; te waken tegen alle macht des vijands; zich af te keeren van onze oude erfvijanden; den God der vaderen de eer te geven en Hem te erkennen in hart en leven, in woord en daad, opdat onze lamp niet uitgebluscht worde en onze zon op den middag onderga.
De laatste daad van Karel II was zorg te dragen voor eenen pausgezinden opvolger. Deze was spoedig gevonden. Het was des konings broeder, de gevreesde en fanatiek roomsch gezinde Hertog van York, die als Jacobus II over Engeland en als Jacobus VII over Schotland heeft geregeerd. Op den 2en Februari 1685 werd Karel II door een beroerte getroffen. Ijlings werden hem de sacramenten van Rome's kerk op zijn verlangen toegediend. Stervend betuigde hij daarmede openlijk zijn overgang tot het pausdom. Op den 6den Februari stierf hij. Hij stierf zonder begeerd te zijn. De gansche natie, uitgezonderd de pausgezinden, waren bekommerd over den gang van zaken en de toekomst des rijks. Dat was niet zonder oorzaak. Wat was er te wachten van een troonopvolger, die nog meer pausgezind was dan zijn broeder? Wat beteekende de kroningseed, welke inhield de vrijheden en het welzijn der natie te beschermen en te bevorderen, in den mond van een vorst, die onder de regeering van zijnen broeder zich reeds betoond had een verklaard vijand te zijn van den waren godsdienst? Zoo min er tranen gestort werden bij het overlijden van Karel II, zoo min waren er vreugdeklanken bij de troonsbeklimming van zijnen opvolger. Slechts enkele uren na den dood zijns broeders werd hij als koning van Groot-Brittannië uitgeroepen. De Presbyterianen in Schotland hebben hem echter nimmer als wettige koning erkend, maar als een usurpateur, als een indringer, die op eene onwettige wijze tot de kroon gekomen was. Zijn eerste daad, nadat hij gekroond was, bestond in het vieren van de paapsche mis, terwijl hij openlijk liet uitroepen hoe zijn broeder in den roomschen godsdienst gestorven was en hij diens voorbeeld wilde volgen in het beschermen des geloofs en in het bewijzen van zijne groote goedertierenheid en teederheid jegens zijne onderdanen. Wat Gods Kerk van die goedertierenheid des konings te wachten had, werd weldra openbaar. Hij betoonde zich een waardig aanhanger van den pauselijken stoel en een metgezel van den Hertog van Alva in het ombrengen, moorden en branden van allen die vasthielden aan de beproefde beginselen der Reformatie. De eene bloedacte na de andere verscheen, stroomen bloeds werden vergoten. Gods Kerk in Schotland werd zwaar beproefd. Maar toch, het geweld des vijands zou niet lang meer duren. De dageraad der verlossing zou weldra aanlichten. De bevrijder en handhaver van den waren godsdienst was in aantocht, namelijk Willem van Oranje, stadhouder Willem III, de Calvinist bij uitnemendheid.
BARTH.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Saambinder

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 10 februari 1938

De Saambinder | 4 Pagina's

Uit de Historie van Gods Kerk.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 10 februari 1938

De Saambinder | 4 Pagina's