Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Van de heiligmaking

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Van de heiligmaking

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

V.

In één woord gezegd, de ware heiligmaking ligt in Christus en wordt, als een uit Hem geschonken genade, Zijn uitverkorenen medegedeeld.

Adam was beelddrager Gods en alle menschen waren het in hem. Doch toen Adam Gods beeld verloor, verloren het al diens nakomelingen in hem. Dientengevodge gTew^on Adam zonen en dochteren niet meer naar het beeld en de gelijkenis 'Gods, maar naar Zijn beeld. (Gen. 5:3).

Christus nu is de Tweede Adam. Hij is als de eigen en natuurlijke Zone Gods het uitgedrukte beeld van Gods Zelfstandigheid en het af schijnsel Zijner heerlijkheid (Hebr. 1:3). Ook als Middelaar is Hij ibeelddrager Gods en Hij vernieuwt degenen, die Hem van den Vader gegeven zijn, naar het evenbeeld Desgenen, Die hen geschapièn heeft (Ef. 4 : 24; Col. 3 : 10). Gelijkerwijs zij het beeld' des aardschen gedragen hebben, zoo zullen zij het beeld des hemelschen dragen (1 Cor. 15 : 49). Adam kon bet beeld Gods verliezen en is het verloren; Christus echter niet. Daarom zullen ook de wedergeborenen Gods beeld nimmermeer verliezen. En nu is het door de dadelijke heiligmaking, dat de herschapenen naar het beeld Gods hoe langer hoe meer dit beeld gelijkvormig worden; daarnaar jagen zij en moeten zij jagen, opdat zij in den geestelijken strijd steeds meer tot dooding van hun hoogmoedig en eigengerecMig bestaan hun zwakheid zullen kennen en hun sterkte in Hem vinden. Wiens kracht in-zwakheid wordt volbracht en van Wien Paulus roemde: , Ik vermag alle dingen, door Christus, Die mij krachten geeft".

In de rechtvaardigmaking is de zonde rechterlijk veroordeeld (Rom. 8 : 33) en dus van haar macht ter veroordeeling beroofd en mitsdien van haar heerschappij. Daaruit vloeit noodzakelijk voort, dat de zonde niet zal heerschen in den in Christus gerechtvaardigde en dat, zoo wij boven reeds bespraken, rechtvaardigmaking en heiligmaking onafscheidelijk aan elkander verbonden zijn. Zij, die door genadein waarheid den zwaren strijd tegen de zonde, die in hen woont hebben te voeren, mogen hieruit moed grijpen; hoeveel geweld hun verdorven natuur ook maakt, en in welke banden van dienstbaarheid zij zich ook mogen bevinden, de heerschappij voerende kracht der zonde is gebroken en het staat voor hen geschreven: , De zonde zal in u niet heerschen".

Christus is niet alleen schuldenaar geworden, om den toorn Gods te stillen, maar Hij is ook' zonde gemaakt, om de ongerechtigheid Zijns volks weg te nemen. In Hem zijn de uitverkorenen gerechtvaardigd en geheiligd. Uit Hem ontvangen zij beide gerechtigheid en heiligheid; en die ontvangen heiligheid oefenen zij in de diadelijke heiligmaking. Zoo worfb het geloof door de liefde werkende (Gal. 5:6). Een geloof zonder de werken is dood (Jac. 2). Het geloof reinigt het hart (Hand. 15 : 9).

Door bet geloof wordt de uitvorkorene Christus ingelijfd^ opdat hij uit Hem leve, als de rank in den wijnstok, gereinigid wordende, opdat hij meer vrucht drage (Joh. 15 : 5; Gal. 2 : 20). Zoo is dus de dadelijke heiligmaking geen werk in eigen kracht volbracht, maar wordt zij beoefend door het geloof.

Uit het beeld van den Wijnstok en de ranken, welk ibeeld Christus Zelf gegeven heeft, volgt noodwendig, dat die Christus werden ingelijfd, niet in de zonde kunnen blijven leven. Hij is hun levensbron. Bij den Heere is vergeving, opdat Hij gevreesd wordt (Ps. 130 : 4). Hij geeft Zijn wet in hun binnenste en zaJ die in hun hart schrijven en betuigt: Ik zal hun tot een God zijn en zij zullen Mij tot een volk zijn" (Jen 31 : 33, 34). Gedurig wekt d.e Heere Zijn volk dan ook op tot het oefenen der heiligmaking in de kracht des Geesibesi; „maar dat zij niet weder tot dwaasheid keeren" (Ps. 85 : 9); noch Christus opnieuw kruisigen, als ware Hij niet der zonde gestorven.

De eisch der heiligmaking is alzoo geen wettische eisch, maar de eisch van het Evangelie en de betrachtiBg er van is niet een gedwongen gehoorzaamheid van den door de zonde ver. dorven mensch, doch een gewillige, blijmoedige onderwerping dergenen, die uit God geboren zijn. De Heere heeft geen slaven in Zijn dienst, maar een gewillig volk op den dag Zijner heir, kracht.

Onder het Oud Verbond heeft de Heere de heiliging Zijns volks, alis scheidende van die zonde, duidelijk voorgesteld. Het gedierte, dat in de 'ark verschooning vond, werd onderscheiden als rein van het onreine. Die onderscheiding was niet uit kracht van schepping. Om der zonde w'il is het aardrijk vervloekt en God heeft de onderscheiding tusschen rein en onrein gemaakt, om Zijn volk te symboliseer en het heiligend en onderscheidend werk Zijner genade. De Levitische onrein-verklaring was symbool van de zonde; de rein-verklaring die der heiligmaking in Christus. Tot Abraham Zijn bondgenoot sprak de Heere: Wandel voor Mijn aangezicht en zijt oprecht (Gen. 17 : 1) en geheel het volk Israël was een ceremonieel volk, afgezjonderd van de Heidenen om den Heere te zijn een heilig volk, een Koninklijk priesterdom (Ex. 19 : 6, Lev. 11 : 4). Het blinde volk roemde op dit ceremonieele en uitwendige als was heb het wezen der zaak zelve, doch de profeten lieten niet af te onderwijzen van het ongenoegzame der uiterlijke weldaden en van de noodzakelijkheid der heiliging in Christus, 1 Sam. 15 : 22, Hos. 6 : 6, Micha 6 : 8. En toen bet volk, uit Babel teruggekeerd, in eigen gerechtigheid verzonk, heeft de Heere Jezus niet opgehouden te leeren van de ware heiligmaking door de vernieuwing des harten, Matth. 5 : 8, 20; 6 : 17; Joh. 3 : 3. Hij leerde dat de liefde.de vei-vulling der wet is. Matth. 5 : 4, 30, 48; 7 : 2, en dat in het Koninkrijk der hemelen alleen genadeloon geldt Matth. 19 : 24. Hij heiligt door Zijnen Geest, Rom. C : 3—11; 1 Petr. 2 : 9.

Na deze uiteenzetting van de lij'delijke en dadelijke (passieve en actieve) heiligmaking rest ons nog de behandeling van een tweetal zaken, t.w.

1. de weerlegging van een tweetal dwalingen.

2. de praetijk der geloovigen.

Het tweetal dwalingen, dat in het stuk der heiligmaking nog te weerleggen is, nadat wij van de Pelagianen, Remonstranten, Roomschen, neo-Kohlbrugianen, Etiscben e.a. reeds beibfoen gehandeld, is:

het antinomianisme; het perfectionisme.

De antinomiaan is de wet-bestrijder. Rechtvaardigmaking en heiligmaking bescbo'uwt hij geheel objectief in Christus, buiten den mensch. Bekeering en berouw acht hij niet noodig. Die dragen bij hem slechts een wettisch karakter. Christus heeft de straf gedragen en de wet gehoorzaamd en dus is Zijn volk (zoo spreekt de Antinomiaan) van de straf niet alleen, maar ook van de verpli'ebting töt gehoorzaamheid ontheven. Het aandringen op heiligmaking is hem een verloochening van Christus.

Wel wiillen sommige antinomianen nog de prediking der wet, doch slechts als een belofte. Gij zult niet stelen, niet echtbreken, niet doodslaan beteekent dan niet den eisch Gods, dien Hij ook Zijn volk stelt, doch de belofte Gods, dat Zijn uitverkorenen niet stelen zullen noch echtbreken, noch dooden, zoo besluit de antinomiaan, want wij zijn Zijn maaksel, geschapen in Christus Jezus tot goede werken, welke God voorbereid heeft, opdat wij in dezelve zouden wandelen. (Ef. 2 : 10). De zonden zijn slechts werken van het vleescb.

Tegen hen nu zij opgemerkt, niet alleen dat ook het volk van God vallen kan zooals Noach, David en Petrus, maar ook, dat God wel Zijn volk de beloften des veribonds vermaakt beeft, dat Hij zal maken dat zij in Zijn wegen zullen wandelen, doch dat God de vervulling dier belofte werkt door den wiil Zijner uitverkorenen te vemieuiuen en hen op te ivekken en te bekrachtigen, dat zij de wegen des Heeren zullen verkiezen. De mensch is geen machine. God werkt in hem niet als in een stok en blok, maar Hij bearbeidt hem als redelijk schepsel, met verstand! en wil begiftigd. Gods genadtewerk beheerscht verstand en wil beide en deze werken ook. Dè uitverkorenen worden medewerkers Gods, betrachtende door genade Zijn wet, waarin Hij stelt den eisch als regel des levens.

De echte antinomianen echter gaan nog verder. Zij verwerpen de wet geheel en al. De wet behoort volgens hen tot het werkverbond, maar is In het genadeverbond niet te dulden. Zij is de prikkel der zonde; een doode letter. Zij verplicht tot straf en gehoorzaamheid. Christus heeft in beide opzichten de wet voldaan en dus zijn de uitverkorenen van de wet ook in betrekking den eisch van gehoorzaamheid ontslagen. Ja in hun goddeloosheid gaan zij zoover, dat zij het bedrijven van de zonde stellen aJs het middel om de genade te verkrijgen en de verdorvenheden van hun hart als een aangename reuk en smaak achten. Zij zeggen, gelijk de lasteraars van Paulus, laat ons de zonde doen opdat de genade te meerder worde. Het vleesch. de oude Adam, stelt den antinomiaan buiten den geloovige. Die oude Adam mag zondigen naar hartelust; hoe meer hij zondigt, hoe meer de tegenstelling met den nieuwen mensch openbaar wordt. Die oude Adam is slechts beschikt ter verdoemenis.

Dat is de schrikkelijke taal van den antinomiaan. Hij is door Paulus weerlegd en veroordeeld. Want reeds in Paulus' dagen werd de vrije genadeleer gesmaad als zou daaruit een losbandig leven voortvloeien. De Apostel besluit dezen godlooze onder het rechtvaardig oordeel Gods zeggende, dat zijn verdoemenis rechtvaardig wezen zal (Rom. 3:8). En in Rom. 6 wijst Paulus den antinomiaan eveneens af, vers 1, 2.

Het zij ons genoeg, om den goddeloozen wetbestrijder te weerstaan. Zijn verdoemenis zal rechtvaardig zijn. O, vreest degenen, die de zonde niet als zonde tellen en ze willen bedekken met de genade, die juist de zonde doodt. Thans komen wij tot

de Perfectionisten.

De Perfectionisten zijn de volmaaktheidsdrijvers. Met hen heibben onze vaderen een zwaren strijd gestreden. Het perfectionisme toch openbaarde zich in de Dooperschen. De wederdoopers zijn volmaaktheidsdrijvers. Dat vloeit uit hun loochening dat Christus het eigen vleesch en bloed van Maria heeft aangenomen. Hij liep slechte door Maria heen als water door een goot. Zijn menschelijke natuur was volgens den wederdooper een nieuwe schepping^ buiten Maria om. Wij gaan op deze stelling niet dieper in, zij doet het Middelaarswerk van Christus geheel te niet. Maar wij wijzen op deze dwaling slechts in verband met het perfectioniisime. Gelijk Christus volgens den wederdooper een nieuw gteschapen menschelijke natuur aanvaardde, los van het ge­ slacht der menschen, zoo ook zegt hij is de wedergeboorte een nieuwe schepping, los van den bestaanden mensch. Wil en verstand worden niet vernieuwd, maar opnieuw geschapen. Zoo heeft de wedergeboorte niets te maken met de van God gegeven orde. De wedergeborene mag geen eed zweren; geen wapenen dragen; geen oorlog voeren; geen overheidsa.mbt aanvaarden. Hij moet de wereld mijden; er uit gaan. Jan van Leiden stichtte te Munster de godsstad der volmaakten. De geschiedenis heeft ons geleerd, tot welke gruwelen dit voerde.

De naaktloopers zijn een uitwas van deze volmaaktheidsdrijvers. Kleeren draagt een mensch om de zonde. De Perfectionist zegt van de zonde verlost te zijn en behoeft dus geen kleederen meer.

Hoe dwaas en verderfelijk de theorie van het perfectionisme ook is, evenwel meent zij haar kracht aan Gods Woord te kunnen ontleenen. Zij beroept zich o.a. op:1 Joh. 3:9: en iegelijk die uit God geboren is, zondigt niet. 2 Kron. 15 : 17. Deutr. 30 : 6. Ezech. 36 : 27. Rom. 6:2: ij die der zonde afgestorven zijn, hoe zullen wij nog in dezelve leven? Efeze 2 : 10: ij zijn Zijn maaksel, geschapen in Christus Jezus tot goede werken.

Het behoeft geen breed betoog, dat het Perfectionisme de Schrift verdraait tot zijn eigen verderf. Duidelijk leert Gods Woord ons, dat wij allen in vele struikelen, Jac. 3 : 2, Ps. 130. Romeinen 7. En indien wij, zeggen dat wij geen zonde hebben, zoo verleiden wij onszelven en de waarheid is in ons niet, 1 Joh. 1 : 8.

De wedergeboorte is een vernieuwing van den uitverkoren gevallen zondaar. In de wedergeboorte wordt de mensch niet vernietigd en daarna wleer opnieuw geschapen, maar de Heere verlicht het verduisiterde verstand en vernieuwt den verdorven wil. En die vernieuwing is bij trappen, tot de volmaaktheid zijn zal in eeuwige heerlijkheid.

Van de heiligmaking nu in trappen^ zoo deze door Gods volk - wordt beoefend, wensch ik tenslotte nog een enkel woord te zeggen.

Gelijk ons uit Gods Woord duidelijk is, trekt God de Heilige (Jeest, op grond van de verzoening door Christus gebracht en de rechtvaardigmaking in Hem, den gansch verdorven zondaar uit den staat en de heerschappij der zonde. Hij maakt dien uitverkoren zondaar een nieuw schepsel in Christus Jezus. Deze vernieuwing is een geheele vernieuwing, n.l. van al de deelen. Al de zielsvermogens worden vernieuwd. De persoon van den geloovige wordt vernieuwd; echter niet de natuur des menschen. Door de wedergeboorte komt er tegenstelling tusschen den persoon die wedergeboren is en zijn begeeren van nature. Die tegenstelling vloeit daaruit voort, dat die uit God geboren is, geboren wordt als een zuigeling, opdat hij door de genade Gods opwassen zal, tot eens de volkomenheid in den hemel zal verkregen worden. Adam en Eva werden geschapen in den volwassen staat; doch het nieuwe schepsel in Christus wordt niet volwassen geboren, en verkrijgt zelfs den vollen wasdom in dit leven niet.

Hieruit nu volgt, dat de Kerke Gods op aarde den strijd te voeren heeft tot den einde toe. Het vleesch begeert tegen den Geest en de Geest tegen het vleesch; en deze twee staan tegen elkander. Gal. 5. Onder de toelating Gods verkrij'gt het vleesch soms de overhand en neemt den wedergeborene gevangen en overwint tijdelijk de zonde. De droeve voorbeelden in Gods Woord spreken daarvan zeer klaar. Men denke slechts aan Noachs dronkenschap; Loths bloedschande; Abrahams leugen; Mozes' drift; Jobs. vervloeking; Davids hoererij en volkstelling; Salome's afgoderij; Petrus' verloochening, en zoovele voorbeelden meer. Deze staan ons beschreven tot waarschuwing. Want toch, zoo Gods volk onder de overheersching van de zonde komt, is het eigen schuld.

Maar hoe dan te verstaan 1 Joh. 3:9? Kan Gods volk zondigen? Staat er dan niet geschreven in 1 Joh. 3:9: Een iegelijk die uit God

geboren is die doet de zonde niet; %oant zijn zand blijft in hem en hij kan niet zondigen; 7vant hij is uit God geboren".

Zegt de Apostel in dit woord niet duidelijk, dat de uit God! geborerie niet zondigt? Men leze toch dit woord nauwkeurig, en geve er in de eerste plaats acht op, dat er niet staat: vat uit God geboren is, maar een iegelijk die uit God geboren is. Het is niet zoo, dat God een zacht plekje maakt in het steenen hart van den zondaar; en dat nu dit zachte plekje wel en het steenen hart niet wil wat God wil; het is niet zoo, dat er in de wedergeboorte twee menschen ontstaan, met twee persoonlijkheden in de uitverkorenen. Ware dit zoo, dan zou de schuld van de zonde geheel op den ouden mensch geschoven kunnen worden en de nieuwe mensch de handen in onschuld wasschen. Dit te stellen is antin^omiaansch. De Schrift leert echter, dat de persoon van den ge. loovige is vernieuwd. En Johannes zegt nu in de aangehaalde plaats, dat de uit God geiborene vernieuwde persoon, niet zondigt. Zoo spreekt ook Paulus in Romeinen 7 : 17: k dan doe datzelve nu niet meer, maar de zonde die in mij woont. Maar hoe is dat dan te rijmen met al de zonden die in den gelobvige werken dag en nacht en hem gevangen nemen? Hoe komt dit getuigenis overeen met de praktijk van Gods kinderen, waarin zooveel donkere dagen zijn en bezetting der zonde en verberging Gods en tuchtiging Zijner hand, omdat die zonde schuldig stelt voor God. Ja zij doet den wedergeborene vervallen in de schuld des doods. Zoo nu de wedergeboorte niet zondigt, hoe kan dit dan? En is hem dan ook de verzoenende bediening van Christus noodig, die Deze in den hemel voor het aangezicht des Vaders doet zijn zonder ophouden ? Hoe nu is het getuigenis van Johannes en Paulus te rijimen met de bediening van Christus?

De Apostel Johannes zelf geeft de verklaring er van, dat degene die uit God geboren is, niet zondig-t. Hij toch zegt: „Want Zijn zaad blijft in hem". Dat zaad is het Woord Gods, waaruit Hij is geboren; het is de. bediening des Heiligen Geestes; de nieuwe schepping. Dit zaad kan niet worden te niet gedaan, noch door den duivel, noch door de zonde, d'ie in den wedergeborene woont. Die uit God geboren is zondigt niet in dit opzicht, dat de zonde hare heerschappij in hem verkrijgen zou^ geltjk deze heerscht over d'en wedergeborene. Die uit God geboren is heeft zijn leven in de zonde niet^ ook niet al neemt deze hem geruimen tijd soms gevangen. Hij heeft den strijd tegen de zonde; berouw over de zonde; den dood in de zonde.

(Wordt vervolgd).

Dit artikel werd u aangeboden door: De Saambinder

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 12 juni 1941

De Saambinder | 4 Pagina's

Van de heiligmaking

Bekijk de hele uitgave van donderdag 12 juni 1941

De Saambinder | 4 Pagina's