Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Willem Teelinck III

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Willem Teelinck III

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Willem Teellinck was de man van de practijk der godzaligheid, zoals het ons reeds uit het vorige artikel bleek, waar we hem- zelf aan het woord lieten. Nog meerdere malen hopen we zijn eigen geschriften te citeren, zij het dan ook niet in de taal van die tijd. Uit hetgeen we beluisterden blijkt, dat Teelinck zeer geboeid was door het leven van de Puriteinen, te midden waarvan hij geleefd had te Bambury in Engeland. Ge moet wel bedenken dat we even vooruit hebben gegrepen in het leven van Teelinck, want we ontmoeten hem nog als rechtsgeleerde en moeten daarover verder nu handelen. Hij was opgevoed in Zeeland en daar had hij niet dat leven ontmoet hetwelk hij bij de Puriteinen in Engeland ontmoette. Hier vond hij de practijk der godzaligheid en dat maakte op hem zulk een diepe indruk. Bij de rechte kennis der zuivere leer en derzelver grondslagen, paste het wandelen dienovereenkomstig naar die leer.

Theorie dus en practijk, dat was het wat onze Willem trok. En voorwaar het mag ook niet anders zal het wel zijn. Te veel zijn we daar van afgeweken. Geen dorre bespiegeling van geloofswaarheden alleen kan getuigenis naar buiten geven. Daarbij behoort een godzalige wandel, opdat er een kennen van het oprechte geloof zijn zal aan de vruchten. Uit die periode kwam bij Teelinck de gedachte op om van studie te veranderen. Hij nam echter geen besluit dienaangaande zonder eerst het oordeel van voortreffelijke en ernstige godgeleerden te vragen. Hij had veel oprechte en trouwe vrienden onder hen verworven. Hij vertrouwde zich zelf niet al te best of het hem wel vrij stond de studie van de rechtsgeleerdheid te verwisselen voor die der theologie.

De vraag rees bij hem, of hij niet te willekeurig ingreep in zijn eigen levensloop, indien hij aan de drang zijns harten gevolg gaf. Welk een treffelijk getuigenis wordt ons hierin gegeven van deze godzalige man. Werd het wat meer gedaan in deze duistere tijden. Aan de vruchten toch zal men de boom kennen.

Men schreef tot dat einde een vast- en bededag uit, opdat men des Heeren raad en Zijn wil zoude mogen kennen. Dat was in de Puriteinse kringen niets ongewoons om voor bepaalde ernstige aangelegenheden een dag van afzondering vast te stellen. Aldus geschiedde. De jonge man werd zeer nauwgezet en ernstig onderzocht en de godgeleerden maakten hem hun gevoelens op deze wijze bekend: „dat het hem ja vry stondt, en (zy) niet twyffelden, of de Heere soude dese bysondere roeringhe, die Hy zelver in hem hadde uytghestort, seghenen, ende laten uytyallen, tot Godes eere, behoudinge van vele zielen, ende syn eyhen troost." De rechtsgeleerde werd theoloog, en dat bracht mede dat hij Engeland verlaten moest en in eigen vaderland zijn nieuwe studie moest aanvangen. Hij mocht de verzekering in zijn gemoed omdragen van de goedkeuring des Heeren over zijn beslissing, en met blijdschap zag hij uit naar het ogenblik om zijn nieuw gekozen doel te bereiken. Na een verblijf van zeven jaar buitenslands betrad hij weer vaderlandse bodem om tot de dienst des Evangelies zich voor te bereiden. Hartelijk was het afscheid van de vrienden, welke hij zich In Engeland had verworven, en waaraan hij door hechte banden van vriendschap en liefde was verbonden. Enerzijds was het weemoedig, anderzijds was er reden tot blijdschap, wijl de Heere grote dingen had gedaan. Kort na zijn vertrek telde de universiteit van Leiden hem onder hare studenten.

Het tijdperk waarin Teelinck zijn intrede deed binnen Leidens hogeschool was nu niet bepaald rustig te noemen op theologisch gebied. De homogeniteit aan de universiteit ontbrak. Lucas Trelcatius, de vader, was in 1602 overleden, evenals zijn vermaarde ambtgenoot Franciscus Junius. Vooral de dood van de laatste was voor de hogeschool een zware slag. Lucas Trelcatius, de zoon, en Arminius waren hun plaatsvervangers geworden. Trelcatius de oudste was Rooms geboren, doch ging later over naar de Reformatie, terwijl hij na een kort verblijf in Engeland, in Brussel en Rijssel het predikambt bediend te hebben, naar de Noordelijke Nederlanden uitweek. In Leiden werd hij werkzaam gesteld bij de Waalse Gemeente, waarna hij in 1587 benoemd werd tot hoogleraar aan Leidens universiteit. De pestziekte maakte in 1602 een eind aan zijn leven. Zijn zoon, reeds op 17-jarige leeftijd predikant geworden, kwam in zijns vaders plaats aan de Waalse Gemeente te Leiden, waarop hij eveneens de plaats van zijn vader innam aan de Leidse hogeschool. Hij overleed in 1607. Franciscus Junius was de Geref. belijdenis toegedaan, maar werd gekenschetst als een zeer vredelievend man wat betreft de religie. Zijn volgelingen waren dan ook kenbaar aan hun liberale opvattingen. Hijzelf werd streng genoemd in betrekking het leerstuk der voorbeschikking, en der souvereine genade. Toch was Junius zo vast niet in deze aangelegenheid als zijn zwager Gomarus. Ik moet dit even vermelden om wel te verstaan hoe de situatie aan de hogeschool was, waar onze Teelinck thans als student zijn intrede deed. Dezelfde Junius wilde in 1602 Arminius nog aan de universiteit als hoogleraar verbonden zien, terwijl hij op zijn sterfbed enige weken later Gomarus ernstig voor dezelfde Arminius waarschuwde. Stabiliteit vinden we dus niet al te veel bij hem. Arminius en Gomarus zijn dus naast elkaar werkzaam aan Leidans hogeschool. Toen Teelinck zijn studiën begon gevoelde hij zich schijnbaar zeer aangetrokken tot Trelcatius Sr., welke voor hem was de „Hoochgeleerden. Professor". Bij deze was de leer van het werk- en genade­ verbond grondslag voor zijn dogmatisch onderwijs, hetwelk niet zonder invloed is gebleven op zijn leerling, zoals wellicht later nog zal blijken. Tegelijk met Teelinck studeerde ook Gisbertus Voetius aan de Leidse Universiteit. Deze laatste sloot zich meer bij Gomarus aan, terwijl Trelcatius de man van Teelinck was. Dit neemt niet weg, dat we mogen aannemen dat beide jonge mannen elkaar gekend, en meermalen ontmoet zullen hebben, wijl er tussen beider geest treffende overeenkomst bestond, zoals Voetius zelf meermalen heeft vermeld, vooral in zijn voorrede tot het werk van Willem Teelinck over Romeinen 7. We laten de nieuwe Leidse student even aan zijn plaats om ons oog te slaan op een andere bladzijde in zijn leven. Zoals het bij de meeste mensen gaat, ging het ook bij Teelinck, hij had kennis gekregen aan een meisje. Ook bij hem ging de natuur boven de leer. Uit het trouwboek van Zierikzee blijkt dat hij aldaar op de 24ste September 1604 in ondertrouw is gekomen met Martha Gryns. In een ander werk wordt de naam van Teelincks vrouw beschreven als: Martha Angelica Greendon, waaruit dan overduidelijk haar Engelse afkomst blijkt. Ze was afkomstig uit Derby. Eigenaardig is wel dat het trouwboek van Zierikzee niet de trouwdatum van Teelinck vermeldt.

Zonder enige twijfel zal hij echter kort daarna met deze Engelse getrouwd zijn. De vraag rijst nu: Waar heeft hij deze vrouw leren kennen? Natuurlijk ligt voor de hand te denken aan zijn verblijf in Engeland te Bambury. Het is evenwel ook mogelijk dat hij haar ontmoet heeft in Nederland, waar veel Engelse families zich toentertijd in Holland vestigden, meer speciaal in Zeeland. Het is niet nodig nog eens een terugblik te werpen over hetgeen we totnogtoe van Teelinck hoorden. Laat het genoeg zijn dat we nu zullen horen dat hij niet lang in de Sleutelstad heeft vertoefd, doch reeds spoedig terug keerde naar de classe Schouwen, binnen welke classe hij zich verder oefende in het proponeren. De 4e October 1606 werd hij beroepen te Haamstede en Burgh, welke roeping door hem werd opgevolgd. Hij was toen 26 jaar.

Voordat hij zijn intrede deed in zijn eerste gemeente, maakte hij eerst nog met zijn jonge vrouw een reis naar Frankrijk. Waarvoor dat diende is niet bekend. Toen hij de pastorie van Haamstede betrok bracht hij niet alleen een jonge vrouw mee, maar ook een zoon, Maximiliaan geheten, de latere predikant van de Engelse gemeente te Vlissingen. Aan de mededelingen van deze Maximiliaan hebben we veel te danken, wijl hij herhaaldelijk bijzonderheden uit het leven van zijn vader vermeldt. Daardoor is het ook bekend, dat Teelinck het beroep naar Haamstede niet zal aangenomen hebben, wijl die gemeente zo aantrekkelijk was, wijl vermeld wordt, „dat de Inghesetne van die plaetse voor zyn comste aldaer, voor de roeckelooste van 't gantsche Eylant ghekeurt werden". Men versta daardoor dat het een zeer losbandige bevolking was. Het is evenwel gebleken dat Teelinck daar voor velen ten zegen is geweest, en er „yverich en Godsalich werden bevonden".

Utrecht

Dit artikel werd u aangeboden door: De Saambinder

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 23 maart 1950

De Saambinder | 4 Pagina's

Willem Teelinck III

Bekijk de hele uitgave van donderdag 23 maart 1950

De Saambinder | 4 Pagina's