Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Gedachten uit het Verleden IV

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Gedachten uit het Verleden IV

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

Teelinck was dus in Haamstede, waar hij het ambt 7 jaren bediende, en met grote ijver en veel vrucht. Engelbert veronderstelt dat de zoon Maximiliaan zijn kinderlijk gevoel wel wat zal laten spreken als hij het over zijn zozeer geliefde vader heeft. Gaarne wil hij hem dit eventueel vergeven, want het moet gezegd, dat Willem Teelinck niet alleen een voortreffelijk herder was, maar ook een zeer liefhebbend man en vader, welke in zijn levenswandel ten voorbeeld kon worden gesteld. Het is de godzalige Teelinck gegaan zoals het zovelen voor hem én na hem zal zijn gegaan. De Heere heeft hem niet zonder vrucht op zijn arbeid gelaten, maar overigens had hij zijn aangename en minder aangename tijden in Haamstede. Uit de boeken van de kerk van Haamstede is niets op te diepen omtrent Teelincks verblijf aldaar. Zij beginnen te laat. Evenwel laten de notulen van de classe Schouwen en Duiveland ons daarvan een weinig weten. Uit die notulen blijkt namelijk dat Ds. Teelinck ter classicale vergadering klaagde over de „heidense confusie en wulpsheid op Vastenavond en kermissen op het platteland bedreven." Waar hij gereed staat naar Walcheren te vertrekken wordt hem opgedragen, over deze wangedragingen met de heren Staten van Zeeland te spreken. Voorts blijkt dat hij protesteerde tegen het drinken, kaatsen op de dag des Heeren enz. Telkenmale vinden we klachten van Teelinck over de ongebondenheid des volks. Dat de culturele ontwikkeling van de provincie hem mede ter harte ging wordt ons verder duidelijk uit een volgende passage van hetzelfde notulenboek. Ter classicale vergadering deelde Willem mede dat hij een schrijven van zijn broeder Ewoud ontvangen had, waarna deze de hoop uitsprak, dat er ook in de provincie Zeeland een hogeschool zou worden opgericht. Natuurlijk was het doel van deze mededeling en verder van dit schrijven dat ook de classe haar medewerking verlenen zou tot het welslagen van dit plan. Dat de classe voor dit plan gevoelde, blijkt wel hieruit, dat twee leraren werden benoemd, namelijk Willem Teelinck en Brandt, om van de Staten van Zeeland medewerking te vragen voor het houden van een nationale synode, en dan tevens deze hogeschool-aangelegenheid te bespreken. Het is niet bekend geworden hoe de besprekingen omtrent een en ander zijn verlopen, maar zeker is, dat de hogeschool in Zeelands dreven nimmer verrees. Het bleef, om met de woorden van Engelberts te spreken, „bij een illustre". Hetzelfde actenboek van de classe Schouwen en Duiveland meldt voorts, dat Teelinck in het jaar 1610 een reis naar Engeland wenste te maken. Wat het doel van de reis was, is niet bekend. Evenwel, al zou geen speciale taak hem daartoe hebben genoopt, het laat zich gemakkelijk begrijpen dat Teelinck zijn oude vrienden in Engeland gaarne weer eens wilde ontmoeten. Er was té veel voor hem in dat land gebeurd, dan dat zulks zomaar uit zijn herinnering zou kunnen worden gelicht. De vriendschapsbanden waren te hecht, en Engeland met zijn Puriteinen te lief voor hem dan dat hij ze ooit zou kunnen vergeten. De ontmoetingen met de oude leermeesters en vrienden als: Dod, Taylor en Hildersum, welke allen toen nog leefden, zullen zijn hart met blijdschap hebben vervuld, en we behoeven niet te twijfelen, of de blijdschap zal wederzijds geweest zijn. Er lagen andere banden dan die voor de tijd alleen. Gedurende deze reis heeft hij nog eenmaal gepreekt in de Hollandse gemeente te Londen en wel over Openbaringen 2 : 4, 5. Deze gemeente was afkomstig van „die oude, trouwe ijveraars, welcke goedt en bloedt gewaeght hebben, om de liefde der Heilige Waerheyt, die de Heere hun gheopenbaert hadde, en die de roovinge harer goederen met vreughden toeghelaten hebben, als ze wisten dat zij voor haer zelven een blijvend, ende beter goedt in de hemele hadde." Het is niet bekend hoelang Teelinck zijn verblijf in Engeland heeft uitgestrekt. Hij zal er zeer met genoegen zijn geweest, en daarom niet vlugger teruggekeerd zijn dan het nodig was, in verband met zijn arbeid. In 1612 is hij weer in het vaderland, want in gezelschap van Ds. Hermannus Faukelius, zijn ook bij ons bekende Middelburgse collega, werd hij afgevaardigd naar Den Haag, om bij de Staten aan te dringen op het houden van een Nationale Synode. Faukelius is daarom bekend, wijl zijn Kort Begrip nog onder ons leeft, en hij mede assessor van de grote Synode werd.

Geen van beiden zullen toen hebben bevroed, dat het volgende jaar zij in dezelfde gemeente collega's zouden zijn. De wegen des Heeren zijn wonderlijk, ook ten deze.

Het schijnt dat Teelinck een werkzaam aandeel heeft gehad in de strijd tegen de Arminianen, anders zouden we hem met Faukelius niet in Den Haag hebben gezien. Later komen we daar nog wel op terug D.V. Op de 10de Augustus 1613 ontving de predikant van Burgh en Haamstede een beroep uit Middelburg, welke beroepbrief op de 14de Augustus daarop in de classicale vergadering werd voorgelezen. Naar de wens van Teelinck werd hem door de classe ontslag verleend met deze voorwaarde, dat hij zijn tegenwoordige gemeente niet mocht verlaten voordat deze een nieuwe leraar had. Eigenaardig dat we niets vernemen van enige werkzaamheden bij Teelinck omtrent dit beroep. Dat wil natuurlijk niet zeggen dat ze er niet geweest zijn, doch vooralsnog is er ons niets van bekend. Ook doet het min of meer vreemd aan dat door de classe zulk een voorwaarde gesteld werd. Tegenwoordig horen we daar niet meer van. Het zou, vooral in onze gemeenten, eigenaardige situaties scheppen, bij zulk een geval. Te dezen opzichte was er echter spoedig oplossing. Ds. Jonas de Monier werd reeds op 8 October van hetzelfde jaar door Ds. Abraham Stamperius bevestigd. Een en ander wordt vermeld in het 2e classicale actenboek van Schouwen en Duiveland.

Utrecht

Dit artikel werd u aangeboden door: De Saambinder

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 6 april 1950

De Saambinder | 4 Pagina's

Gedachten uit het Verleden IV

Bekijk de hele uitgave van donderdag 6 april 1950

De Saambinder | 4 Pagina's