Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Een vertroostende wetenschap III

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Een vertroostende wetenschap III

Want mijn vader en mijn mijn moeder hebben mij verlaten, maar de Heere zal mij aannemen. Psalm 27: 10

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Die grondslag lag in Davids ziel. En toch moest hij telkens maar weer aangenomen worden. God moest zich telkens maar in zijn hart verklaren, terugkomen op Zijn eigen werk, en er licht over laten schijnen. De verloren zoon, die een kind was, maar verre weggereisd, en alles doorgebracht had, moest bij vernieuwing omhelsd en aangenomen worden. En zo was het ook hier. Dan valt het één weg in ons leven, en dan wordt het ander weer weggenomen. Maar ook telkens worden wij gewaar hoe vast wij zitten aan het ondermaanse leven, en aan alles wat buiten God is. Wij hebben wat afgoden in ons leven, en God duldt geen andere goden nevens Hem.

Ook maken de zonden gedurig een scheiding tussen ons en de Heere. O dat afwijken en afhoereren van Hem, wat strekt het soms ver uit. Maar nu zegt de Heere in Zijn Woord: Want die de Heere liefheeft, kastijdt Hij, en Hij geselt een iegelijk zoon die Hij aanneemt. In dat aannemen ligt zowel het als zoon erkennen, als het als zoon behandelen. Het is dus alles uit liefde, opdat dat volk maar telkens die liefde Gods gewaar zal worden, en opdat zij zich geheel en alleen op Hem zullen verlaten. Die toch in nood en dood de toevlucht en de sterkte van Zijn volk is. Het geloof wordt beproefd, maar opdat de kracht van het geloof zich des te heerlijker zal openbaren. David geeft daar ook getuigenis van in deze tekst. Neen zijn geloof hield niet op, en zijn geloof werd niet beschaamd, maar triumfeerde in Christus Jezus. Hij is toch die Overste Leidsman en Voleinder des geloofs. God neemt vader en moeder weg, broer en zuster, vriend en maagd. Niet om in de vertwijfeling weg te laten zinken, maar opdat zij des te meer sterkte in God zullen vinden. Ja 't is opdat de grootheid van die tussentredende Borg des te meer zal openbaar worden. Hij moet toch telkens die kerk maar meenemen om aangenomen te worden en door Zijn tussenkomst en voorbede de liefde des Vaders te smaken.

Wat wordt het telkens ook voor dat volk een wonder dat God hen aanneemt. De grootste massa van de mensen laat God liggen, en zij zijn toch niet beter dan die allen, of die anderen zoveel slechter dan zij. Zichzelven leren zij bij ontdekkend licht kennen als de grootste der zondaren. Zij moeten maar uitroepen: „Heere ik ben niet waardig dat Gij onder mijn dak zoudt inkomen. Het wordt voor hen toch onbegrijpelijk dat God op hen neer zag en nog steeds hen aanneemt en in liefde ontvangt. Zij zijn toch maar doorbrengers en albedervers, die waardig zijn om eeuwig verstoten te worden.

Zij worden gewaar dat die getrouwe Verbondsgod nooit moede noch mat wordt. Hij zegt toch Zelf: Is niet Efraïm Mij een dierbare zoon, is hij Mij niet een troetelkind? Want sinds Ik tot hem gesproken heb, denk Ik nog ernstiglijk aan hem; daarom rommelt Mijn ingewand over hem, en zal Mij Zijner zekerlijk ontfermen. En wanneer God hen dan weer aanneemt, dan worden zij van alles afgetrokken in Zijn tegenwoordigheid en nabijheid geplaatst. Dan laat Hij Zich weer uit in hun ziel, in Zijn schuldvergevende, reinigende, heiligende en vertroostende genade.Dan smaken zij dat de Heere goed is. Maar mogen ondervinden de zekerheid hunner zaligheid.

Iets mogen zij er dan van ervaren wat het zal zijn om straks eeuwig aangenomen te worden als de ure des doods voor hen slaat. Wanneer zij afgelost zullen worden uit dit tijdelijke leven en in de hemel zullen ontvangen worden. Wanneer dat gebeurt in hun leven, dan krijgen zij ook zulk een grote familie, zoals ze nimmer gehad hebben. Een deel in de hemel, en een deel op de aarde. Zij krijgen dan een geestelijke familie, een band die veel sterker is dan dat de aardse ooit geweest is. O God is zo goed voor dat volk.

Zij zullen immers geleid worden met alle blijdschap en verheuging en ingaan in des Konings paleis.

Maar ook eenmaal in de grote oordeelsdag, wanneer Christus komt op de wolken des hemels om te oordelen de levenden en de doden, dan zullen zij staan aan Zijn rechterhand, en voor allen zal het dan zichtbaar zijn dat zij door God zijn aangenomen. Hier moest de duivel hen loslaten, maar hij heeft hen gekweld zolang zij op de aarde waren. Wat een vijandschap hebben zij menigmaal van de wereld ondervonden, en wat zijn zij vervolgd en benauwd geworden. Doch dat is nu alles aan het eind. God schaamde Zich niet om hun God genaamd te worden, terwijl zij op de aarde waren, en nu mogen zij ingaan in de vreugde huns Heeren.

O geliefden, mogen en kunnen wij nu ook zo spreken gelijk David daar sprak? Het is voor elk een personele zaak. Wie in het midden van ons heeft geen doden te betreuren? Hoevele slagen, vallen er gedurig in dit leven, en wie onzer staart' niet op ledige plaatsen in zijn familie en in zijn huis? Hoevele mensen zitten er in rouwe neder; wij allen, de een vroeg en de ander laat, moeten doorleven wat de werkelijkheid van het leven is. Maar boven dat alles is er nu in ons leven wel eens een tijd aangebroken dat wij alleen op de wereld stonden?

Daar niemand zorgde voor mijn ziel? Het zal wat zijn wanneer al de slagen, die vielen, en al de rouw, die kwam in ons huis en hart, nooit een vrucht heeft afgeworpen voor de eeuwigheid. Schrikkelijk is het, wanneer de Heere moet zeggen: Ik heb ze geslagen, maar ze hebben geen pijn gehad. En nu zullen de slagen het op zichzelf niet doen, o neen, het ligt wel voor onze rekening, en het zal eenmaal wel van onze hand worden afgeëist, maar de ervaring leert het, dat God Zelf er toch in mede moet komen. In Egypte kwam er eenmaal rouw in alle woningen toen God de eerstgeborenen sloeg, maar zodra ze begraven waren, gingen zij Israël weer achterna. En dat is nu het beeld van de natuurlijke mens. O dat het God behagen mocht uw harten te verbreken door de onwederstandelijke kracht des Heiligen Geestes. De ure mocht toch eens aanbreken, dat de doden zullen horen de stem des Zoons Gods, en die ze gehoord hebben zullen leven.

Wanneer God onze ogen opent, dan zullen wij gewaar worden, dat God onze Vader niet meer is: Wij scheurden ons immers uit dat Vaderharte los, en nu is de duivel onze vader geworden. Maar ook de kerk is onze moeder niet meer, tenzij wij in Sion worden geboren. Een mens, die door God wordt bewerkt, krijgt te zien dat hij tegen een heilig, rechtvaardig en goeddoend God gezondigd heeft. Wij staan buiten Zijn gemeenschap. Wij gaan niet verloren, maar wij liggen verloren. En dan krijgen wij ook te zien dat God van Zijn recht geen afstand doen kan. Doch voor dezulken komt er ook een tijd aan te breken dat, waar zij Gods recht mogen billijken en goedkeuren, hun oog geopend wordt voor die Christus, Die aan het recht Gods voldeed en Zijn volk weer terug bracht in de gemeenschap Gods. En dat gezicht, de omhelzing van die persoon door het geloof, geeft aan ons hart vertroosting, geest en leven.

De Heere mocht tot die einden Zijn Woord nog zegenen aan uw harten. Kinderen, waar uw vader en moeder nog leven, o waardeert hen toch. Hebt ze lief zijt hen gehoorzaam en onderdanig. Trapt niet op hun hart, rnaar eert hen als degenen die door God u gegeven zijn om u op te voeden. Allerwege is zulk een losheid en onverschillligheid, dat de ouders niet meer geacht worden. Maar bovenal de Heere mocht u bekeren. Gij zijt nog in het heden der genade, in de welaangename tijd, in de dag der zaligheid. Dat de goedertierenheden nog mochten leiden tot bekering. Dat de wereld nog eens wegviel voor u. De zonde mocht gaan drukken en de liefde gaan trekken. En aan de andere zijde God en de wereld dienen, dat kan niet. Het ene moet wegvallen, zal God waarde voor ons kunnen krijgen. God eist ons gehele hart. Bedenkt ook, dat alles wat wij aannemen, zonder aangenomen te zijn, bij de dood zal wegvallen. Het is maar geen jas die wij aantrekken. Gods werk zal in ons verheerlijkt moeten worden.

O kinderen, jongens en meisjes, dat door wederbarende genade uw vader uw broeder nog eens worden mocht, en uw moeder uw zuster. Dat zou wat groot zijn, een wonder Gods.

Er is nog een volk dat als een ongelukkige over de wereld gaat, schreeuwend onder de schuld en zonde, de Heere achterna klagend, o dat de tijd nog eens aanbrak dat de God van vrede tot uw ziel sprak. Geeft de moed niet op, maar dat ge moogt uitzien bij dagen en bij nachten dat die deur van vrije genade nog eens open ging. 't Zou zo meevallen en dan dat kinderlijk geloof in Zijn oefening, mijn vader en mijn moeder hebben mij verlaten, maar de Heere zal mij aannemen. Dat geloof overwint de wereld. Dat geloof breekt door alles heen. Het verlaat zich op de Heere, op die God die niet liegen kan, en die Zijn volk niet altijd in het verdriet zal laten.

God losse het nog eens op voor al dat ellendige en arme volk, dat zich nergens bijvoegen kan. Het zou toch de gelukkigste dag van uw leven zijn, wanneer God niet langer uw Rechter, maar uw Vader door Christus was geworden, verzoend in dat dierbare bloed des Zoons. De Heere Jezus zou dan uw oudste Broeder zijn, en met medeweten van uzelven zoudt ge dan een levend lidmaat van de kerk zijn, om het eeuwig te blijven. En heeft het plaats gehad, dat wij een naam kregen beter dan der zonen en dan der dochteren, o volk, 't is alleen om die vrije gunst die eeuwig Hem bewoog. Dat heeft God u toch geleerd door genade.

Telkens lopen wij weg, en terugkeren kunnen wij niet. Dat ge maar steeds weer aangenomen werd en hersteld in de genadestaat door de Middelaar Jezus. O wat zal het zijn eenmaal aangenomen te worden voor eeuwig, en dan tot Sion mogen komen met gejuich. Dan zal eeuwige vreugde op uw hoofden zijn, treuren en zuchten voor eeuwig wegvlieden. Vertroost elkander met deze woorden. Amen.

Grand Rapids

Dit artikel werd u aangeboden door: De Saambinder

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 5 oktober 1950

De Saambinder | 4 Pagina's

Een vertroostende wetenschap III

Bekijk de hele uitgave van donderdag 5 oktober 1950

De Saambinder | 4 Pagina's