Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Toelichting op de Nederlandse Geloofsbelijdenis. XIII

Bekijk het origineel

Toelichting op de Nederlandse Geloofsbelijdenis. XIII

Van de voorzienigheid Gods en de regering aller dingen

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

Niet alleen heeft God in zes dagen uit niet de hemel en aarde geschapen, maar ook heeft Hij Zijn hand daarvan niet afgetrokken. De schepping blijft het voorwerp van Gods voortdurende zorg, daar zij nodig heeft in haar wezen en werking onderhouden te worden en tot een bepaald doel bestuurd te worden. Dit artikel spreekt dan ook van de voorzienigheid Gods, welke niet alleen een bloot weten is van hetgeen geschieden zal, maar ook voorziet in onderhouding, medewerking en regering. Zodanig dat bereikt wordt hetgeen God van eeuwigheid vastgesteld heeft in Zijn souverein vrijmachtig besluit. De oude Egyptenaren hadden de Goddelijke kracht der voorzienigheid uitgebeeld door een gouden keten, die God in de hemel vasthield en waaraan de aardbol met al wat er op en aan is was vastgemaakt, zodanig, dat indien God de keten zou loslaten, de gehele aarde ter neer zou storten en verbrijzeld worden.

Hoewel letterlijk het woord voorzienigheid niet in de Bijbel voorkomt, draagt het wel de namen als: Zijn weg (Psalm 77 : 14), Zijn regering (Psalm 93 : 1), Zijn zorg voor ons (1 Petr. 5 : 7), het dragen van alle dingen (Hebr. 1 : 3). In Psalm 36 roept de dichter het uit, prijzend des Heeren voorzienigheid: Uw gerechtigheid is als de bergen Gods, Uw oordelen zijn een grote afgrond, Heere, Gij behoudt mensen en beesten. Paulus op de Areopagus in Athene roemt Gods voorzienigheid tegen de Epicureïsche en Stoïsche wijsgeren, die alle dingen bij geval en door noodlot laten geschieden, met de woorden: God is het Die allen het leven en de adem en alle dingen geeft.

Zo spreekt artikel 13 het dan ook uit: Wij geloven, dat die goede God, nadat Hij alle dingen geschapen had, deze niet heeft laten varen, noch aan het geval of de fortuin overgegeven, maar ze naar Zijn heilige wil alzo stiert en regeert, dat in deze wereld niets geschiedt zonder Zijn ordinantie. Gods onafhankelijkheid, wijsheid en almacht is het die alle geval, fortuin of noodlot loochenstraft. Koning Nebucadnezar moest het erkennen, toen zijn verstand weder in hem kwam: Hij doet naar Zijn wil met het heir des hemels en de inwoners der aarde en er is niemand, die Zijn hand afslaan of tot Hem zeggen kan: wat doet Gij. Ook overheden en vorsten alsmede de volkeren hebben daarop te letten. In het erkennen van Zijn gezag en majesteit en in het bukken onder Zijn oordelen is alleen voorspoed te verwachten. Toch gaat ook nu in het leven der volkeren alles voort zonder Hem als hoogste bron van zegeningen te erkennen. Die Godsregering wordt roekeloos verworpen en vertrapt. De Goddelijke voorzienigheid moet in overeenstemming gebracht worden met eigen inzichten en eigen ijdele overleggingen. Ook in ons land wordt er van staatswege loterij bedreven en is de totalisator bij het paardrennen ingevoerd onder het motto: de mens moet toch wat hebben. Welk een ongenoegen des Heeren rust er op al deze zaken en zal God doorgaan met Zijn straffende gerechtigheid te tonen. De oude Epicureeën spraken er reeds van dat alle dingen bij geval geschieden, de Stoïcijnen stonden een noodlot voor en in Engeland propageerde men in de 18e eeuw de stelling dat de mens met „zijn gezond verstand" de leiding en in vrije zelfstandigheid zijn eigen lot in handen heeft. Zoals een reder zijn boot aflevert, zo heeft God de wereld met voldoende krachten en wetten geformeerd afgeleverd aan de mens (het Deisme). De mens kon dan als een beschaafd en ontwikkeld econoom de wereld als een welingericht huis gebruiken, leiden en voltooien. De geweldige opbloei der natuurwetenschappen deed de mens optimistisch zijn over het wereldbeleid, want de „goede" God zorgt toch voor de „goede" mensen, die in een blij en opgewekt leven „het goede" zoeken. De uitkomst van heden heeft wel wat anders geleerd. Ontzaglijk zijn de ontdekkingen wehswaar als we letten op atoombom en waterstofbom enz. en welke uitvindingen er nog mogen komen, maar ook des te groter, radicaler en verschrikkelijker zijn dan ook de catastrofale wereldrampen en totale vemietigingsoorlogen die er plaats vinden. Hoewel ook nog in onze dagen dit optimistisch beeld door een min of meer Christelijk humanisme gehuldigd wordt, is ook bij vele anderen de naald overgeslagen naar de andere zijde. De nuchtere, zakelijke mens van de 19e en 20e eeuw heeft 'n balans opgemaakt zonder, illusies. Alles is betrekkelijk geworden, al de menselijke denkwetten, alle ethische vormen, alle geloofsovertuigingen, alles is toch maar willekeur. Tegenwoordig worden in de wereldlitteratuur dikwijls alle raadselachtige beschikkingen die ons leven bevatten, omschreven als „het daemonische". Ongevraagd is de mens nu eenmaal in het leven geworpen, waarin alles beschikt wordt door een noodlot, fortuin of noem het maar anders, het doet er niet toe. Daarom: Wees geen lafaard, aanvaard de werkelijkheid. Bemin het noodlot, een andere keus is er niet, anders houdt gij het niet uit. (Heidegger, Jaspers, Dr Snethlage).

Niets, maar dan ook niets heeft dit „daemonische" te maken met de leer van Gods voorzienigheid. God is geen noodlot, geen willekeurig tyran, maar goddelijke genade leert God kennen als de bron van het hoogste goed. Genade leert bukken en buigen onder al Gods leidingen en doet met vreugde en troost Gods hand opmerken in alle gebeuren. Genade gewent zich aan Hem, genade maakt nederig en ootmoedig, dankbaar in het goede, maakt in kruis en drukwegen stil onder de wil Gods. Geen stoïcijns-verhard bukken onder God, maar een zalig kussen van de roede Gods en een inwendig vermaak naar de nieuwe mens in Gods alwijs bestuur doet uitroepen:

Hoe menigmaal hebt G'ons Uw gunst betoond,
 't Zij G'een fontein deed uit een rots ontspringen.
Of op een hoop de waat'ren samendringen
Wanneer de stroom door U werd uitgedroogd.

Psalm 74 : 15

Lisse

Dit artikel werd u aangeboden door: De Saambinder

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 4 januari 1951

De Saambinder | 4 Pagina's

Toelichting op de Nederlandse Geloofsbelijdenis. XIII

Bekijk de hele uitgave van donderdag 4 januari 1951

De Saambinder | 4 Pagina's