Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Gedachten uit het verleden

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Gedachten uit het verleden

Willem Teellinck

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

We willen nogmaals Teelinck volgen in hetgeen hij voorstaat omtrent de Sabbath en verlaten zijn nadere verklaringen deswege. Nadat verschillende bezwaren door hen zijn besproken en uit de weg geruimd, komt hij tot de plichten welke op de dag des Heeren zijn te onderhouden. Uit zichzelf, zo schrijft Teelinck, kan de mens niet weten hoe hij de rustdag moet heiligen, doch het vierde gebod leert het hem. Dit gebod spreekt van drie plichten. Hier wijst hij voornamelijk drie soorten van plichten aan, n.l. gedenken, rusten en heiligen. Het eerste noemt hij weer voorbereidend en het tweede, betrachtend. Hij handelt zeer lang en breed over het voorbereidend bedenken voor de rustdag. Eigenlijk strekt dit zich over de gehele week uit en culmineert in de Zaterdagavond. Wat sluit Teelinck zich kort bij de catechismus aan waar deze zegt om al de dagen van ons leven van onze boze werken te vieren. Weer wijst hij in dit verband drie plichten aan ter betrachting, n.l. matigheid, naarstigheid en voorzichtigheid. Hij schrijft: Wie te veel hooi op zijn vork neemt, komt niet op tijd gereed, wie lui is evenmin, want „die zijn kostelijke tijd niet uitkoopt van de ijdelheden in de week, om al zijn dagelijks werk dan af te doen, maar alsdan zijn tijd verkwist met klappen en praten, met geuren en drinken, moet noodzakelijk tijd te kort komen op des Heeren dag, om zich behoorlijk tot des Heeren werk te begeven. Dan is er voor dezulken nodig een straat te vegen, kleren te herstellen, en ander kleuterwerk meer. Teelinck zet dus de deur allerminst open voor allerlei zaken die door de week verricht behoren te worden. Met voorzichtigheid bedoelt hij, dat we ons zouden gewennen om bijtijds te voorzien, wat ons in de weg kon staan op des Heeren dag door onachtzaamheid en vergeetachtigheid. Wanneer een ieder zich daaraan eens een weinig wilde toetsen, ik geloof dat we dan wel spoedig de hand op de mond zouden leggen en voldoende werk zouden hebben om eigen tuintje te wieden. Hoeveel arbeid verrichten we welke zeer zeker daags te voren had kunnen geschieden. Tot de middelen van voorbereiding voor de Zondag noemt Teelinck b.v. dat wij ook door de week ons aan heilige oefeningen gewennen en ons die familiair maken. Dat we aan het eind van de week, de loop der week eens overzien, want met God verzoend zijnde hebben wij dan des Zondags een vrije toegang tot God, gelijk dan degene die kuis en rein plegen te leven, ook in de verkering met de Heere zich behoren te reinigen inzonderheid tot de viering van des Heeren dag. Dat we voorts bij het naderen van de Zondag ons hart ontledigen van aardse bekommernissen en vervuld zouden hebben van hemelse begeerten. Voorts dat we ons sterken in de Heere en Zijn bijstand verwachten. Hij wijst er verder op hoe onbekwaam we zijn van nature om Godes dag naar behoren te vieren, opdat we in afhankelijkheid van Hem zouden leven, en juist op die dag afgezonderd zijnde van de aardse drukte, zouden bedenken hoe alleen souvereine genade in Christus redt van de dood. Voorwaar, Teelinck zegt het best. Alles als plicht voor God stellen, en dan niets vermogen dat enig goed voor God zou kunnen zijn, doch uit zuivere genade te leren leven. Dat is genade, en door genade alleen te kennen. Wat het rusten op de Zondag betreft, daarvan zegt hij dat we niet al te vreesachtig moeten zijn, opdat we geen werkheilig Farizeïsme onderhouden. De Heere begeert barmhartigheid, meer dan offerande, en om dit duidelijk te maken geeft hij het volgende voorbeeld. Gesteld dat iemand aan het bidden is, en er zoude onder dat bidden gevaar ontstaan voor een kind dat verbranden zou, dan behoort hij op te houden met bidden. Het verbod van werken wordt heel breed uitgemeten; het omvat tevens alle verbod tot wereldgezindheid, vermaak dat de godsdienst hindert, zonde en aanleiding tot de zonde. Onder die zonde rangschikt hij bijzonder „hypocrysie", d.w.z. als de mens voor een dag zijn hoofd kromme als een bieze, de eerste is die in de kerk komt en de laatste die er uitgaat. Ik heb zelf eens iemand zien staan „bidden" in een kerk met het gezicht achter zijn pet, en dan een oog dicht en het ander open, waarmee hij natuurlijk het meeste kon zien wat er gebeurde. Van „hypocrysie" gesproken. Verder hekelt hij de superstitie als de mens heiliger wil zijn dan God. Ook verwaandheid, d.w.z. als de mens denkt dat hij God een dienst doet als hij de Zondag naar opvatting goed viert. Teelinck kende dus het hart van de mens wel een heel klein beetje. Eindelijk wijst hij op de profaniteit op deze dag, welke bestaat in het lezen van duivelsboeken, praal in kleding, lanterfanterij en alle mogelijke andere werken welke het rechte vieren van de Zondag in de weg staan. Ik denk als Teelinck in onze tijd leefde dat hij nog wel een en ander zou tegenkomen dat hem aanleiding tot meerdere opmerkingen dienaangaande zou verschaffen. Hij komt er nog nader op terug hoe we ons te gedragen hebben in de kerk. Een volgende maal D.V.

Utrecht

Dit artikel werd u aangeboden door: De Saambinder

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 22 februari 1951

De Saambinder | 4 Pagina's

Gedachten uit het verleden

Bekijk de hele uitgave van donderdag 22 februari 1951

De Saambinder | 4 Pagina's