Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Twee of drie verbonden

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Twee of drie verbonden

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Meermalen is door mij in de verschillende artikelen van de Saambinder gezegd, dat wanneer men de beloften des verbonds ieder die onder het Woord leeft maar toeëigenen wil, men genoodzaakt is te leren dat er drie inplaats van twee verbonden zijn. Om dit nu wat nader te bezien, willen wij kort, op veler verzoek, in verband met veel misverstand wat hieromtrent is, een en ander nagaan. Hoewel Gods Woord van vele verbonden spreekt (denk maar aan het natuurverbond met Noach, Gen. 6 : 18, het verbond van dag en nacht, Jer. 33 : 20, het verbond van het priesterschap met Pinehas, Num. 25 : 12, het verbond van het koningschap met David, 2 Sam. 23 : 5, enz. enz.), zijn er toch maar wezenlijk twee verbonden betreffende de eeuwige staat des mensen, n.l. het werkverbond en het genadeverbond. Dit genadeverbond heeft zijn grond in en is één met het verbond der verlossing, dat ook wel de raad des vredes genoemd wordt. In aard en wezen is er geen onderscheid tussen het verbond der verlossing en het genadeverbond. Het onderscheid geldt alleen in dit opzicht, dat het verbond der verlossing is het eeuwig inblijvend werk Gods en alzo tot in de eeuwigheid teruggaat, terwijl het genadeverbond de toepassing en uitvoering daarvan is naar buiten, aanvangende terstond na de val. 2 Kor. 5 : 19; Luc. 22 : 29; Gal. 3 : 17. De oprichting van het verbond der genade stelt degenen die in Christus in het verbond van eeuwigheid zijn, in de tijd des welbehagens in een dadelijke, genadige verbondsgemeenschap met God. Wij allen toch zijn van nature kinderen des toorns, Ef. 2 : 3. Het in zijn in het verbroken werkverbond besluit elk mens krachtens de bondsbreuk in Adam onder het oordeel des doods. Alleen door wederbarende genade Gods vindt een staatsverwisseling plaats en worden Gods uitverkorenen in het verbond der genade ingelijfd en tot kinderen Gods aangenomen. Zie hierover Olevianus, Boston, Witsius, Mastricht, de Moor, Brakel e.a. Hoewel met enige onderscheiding van gevoelen, waar we nog wel op terug hopen te komen, hebben al deze Godzalige vaderen met nog veel meer anderen duidelijk aangetoond, dat het genadeverbond vast ligt in het verbond der verlossing en in wezen één is en de uitverkorenen betreft.

Gods Woord spreekt dan ook steeds van twee verbonden betreffende de eeuwige staat des mensen en overeenkomstig dat Woord ook de Ned. Gel. Bel, zie art. 17. Eveneens handelen de formulieren van de Heilige Doop en het Heilig Avondmaal ten opzichte van de genade Gods niet van twee, doch van één verbond der genade. Toch wordt niettegenstaande door sommigen geleerd, dat er drie verbonden zijn, en wel zó dat er behalve het werkverbond, een verbond der verlossing en een verbond der genade is, welke in aard en wezen van elkander gans onderscheiden verbonden zijn, dus alzo drie verbonden. Arminius was de eerste die deze onderscheiding op zijn wijze maakte. Dit kwam hem in zijn ketterse gevoelen zeer te pas. Door het verbond der verlossing een andere aard toe te kennen dan het verbond der genade, meende hij zijn gruwelijke dwaalleer te kunnen staven, dat Christus voor alle mensen gestorven zou zijn, wijl Christus, volgens hem, in het verbond der verlossing voor alle mensen was opgetreden. Het genadeverbond, zo leerde hij, was echter een voorwaardelijk verbond, dat alleen diegenen de zaligheid schenkt, die aan de voorwaarden, n.l. geloof en bekering, door de mens zelf te werken, voldoen. Ook de Saumurse Godgeleerden, die een verzoening poogden te bewerken tussen de Remonstranten en Gereformeerden, die wel een personele uitverkiezing doch geen personele borgstelling en voldoening van Christus leerden, dwaalden in de verbondsleer. Beiden, zowel Arminius als deze Saumurse theologen, leerden een algemene verzoeningsleer, waar wij niet veel over behoeven te zeggen, daar deze geheel in strijd is met Gods Woord. Het is echter wel opmerkelijk dat men in de laatste tijd op Gereformeerde Grondslag de stelling van de drie verbonden zoekt te handhaven. Het was Prof. Heijns, die deze nieuwe verbondsbeschouwing naar voren bracht en stelde dat het verbond der  verlossing en het genadeverbond twee wezenlijk van elkander verschillende verbonden zijn, wijl men het genadeverbond gesloten acht ook met niet-uitverkorenen, n.l. met Abrahams natuurlijk zaad en mitsdien met alle gedoopten zonder onderscheid. In het verbond der genade zijn, volgens hem, gelijkelijk degenen die Christus' eigendom zijn, als degenen die nooit zullen zalig worden. Haters van God zijn zowel in het verbond als liefhebbers van God. Dus daarin zijn zowel Jacob als Ezau, al is het dat de Heere sprak: „Jacob heb Ik liefgehad, maar Ezau heb Ik gehaat." Deze richting leert, dat de bondeling, die van zijn geboorte af aan in het verbond zou zijn, er weder uitvallen kan, wijl het genadeverbond een voorwaardelijk verbond is en slechts zou zijn een aanbieding van de zaligheid. Alleen degene die dit verbond gelovig aanvaardt, wordt de zaligheid deelachtig gemaakt. Maar hoe is het nu? Leert ons Gods Woord niet nadrukkelijk, dat alleen zij Abrahams kinderen zijn, die kinderen der belofte zijn, als Izaäk was? Gal. 4 : 28 en Gal. 3 : 29: „En indien gij van Christus zijt, zo zijt gij dan Abrahams zaad en naar de beloftenis erfgenamen." Zegt de Heere niet duidelijk: „Maar Mijn verbond zal Ik met Izaäk oprichten!" Gen. 17 : 21. Doch nog meer! Door alle gedoopten in het verbond te rekenen, zouden de goederen des verbonds door God aan allen zonder onderscheid geschonken worden. Aan verworpenen zou God dus Zichzelf zowel als aan Zijn volk schenken met alle beloften tot alle weldaden voor tijd en eeuwigheid? Om nu een uitweg hieruit te vinden maakt men dan onderscheid tussen „schenking" en "deelachtigmaking". Hoewel de schenking dus aan allen geschiedt, zou deze pas kracht verkrijgen wanneer de deelachtigmaking plaats grijpt. En die deelachtigmaking geschiedt dan wanneer de „bondeling" het verbond door het geloof aanvaardt. Doet hij dit niet, dan komt hij om door zijn ongeloof. Dat een staatsverwisseling de.mens tot inlijving in het verbond noodzakelijk is, daar we toch van nature in een verbroken werkverbond liggen en alleen door wedergeboorte in het verbond kunnen worden opgenomen, daarover wordt geen woord gerept. Neen, de mens heeft slechts te geloven, want elk natuurlijk kind van gelovige ouders is, volgens hen, reeds van zijn geboorte af in het genadeverbond en zijn de goederen des verbonds reeds geschonken. Hieruit moet volgen dat, wijl Christus de Borg des verbonds is, Die voor al de bondgenoten zich tot een schuldoffer gesteld heeft en volkomen voldaan, dus ook voor de niet uitverkorenen, voor Ismaël en Ezau, voor Saul en Achitofel, voor Judas en Simon de Tovenaar, voor hen dus ook Borg geworden is en alzo Zijn bloed ook voor de verworpenen zou hebben vergoten! Tot welk een Godonterende consequentie moet men toch met zulk een stelling komen! Het genadeverbond is echter met de uitverkorenen opgericht, gelijk alle Gereformeerden van ouds af geleerd hebben en niet met het natuurlijk zaad der „gelovigen". Ook is het een wezenlijk verbond en bestaat niet slechts in de aanbieding van Christus en Zijn weldaden, maar maakt elke bondgenoot Christus wezenlijk deelachtig. Daarbij wanneer God Zichzelf schenkt aan een verloren Adamskind, dan is die schenking alleen in Christus en van zulk een kracht, dat zij metterdaad de doemwaardige zondaar, uit souvereine genade deelachtig maakt alles wat tot zijn eeuwige behoudenis dienende is. Nooit kan en mag de schenking van de deelachtigmaking gescheiden worden.

Door, tot het inblijven in het verbond van de in het verbond geboren bondeling, de voorwaarde te stellen van de noodzakelijkheid om door het geloof het verbond te aanvaarden, komt men dus tot een voorwaardelijk verbond. Hiermede voert men echter een verkapt werkverbond in het genadeverbond in! Wel spreken sommigen van onze Godzalige vaderen van voorwaarden des verbonds, doch dezen laten dan duidelijk uitkomen dat deze voorwaarden tegelijk door God geschonken weldaden des verbonds zijn. Vanwaar zouden toch de bondelingen het geloof, dat als voorwaarde gesteld wordt, moeten halen? Het zaligmakend geloof is toch geen vrucht van onze akker? Gelukkig degenen die door genade zich buiten het verbond hebben leren kennen en voor wie het nodig werd dat God er aan te pas kwam om hen in Christus in de genadige verbondsgemeenschap met God te stellen en door inplanting en oefening van het geloof in een verzoende betrekking de weldaad des verbonds te doen ervaren. Een volgende keer hopen we D.V. nog wat verder te gaan. * * *

Dit artikel werd u aangeboden door: De Saambinder

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 5 juli 1951

De Saambinder | 4 Pagina's

Twee of drie verbonden

Bekijk de hele uitgave van donderdag 5 juli 1951

De Saambinder | 4 Pagina's