Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Zieledorst naar de levende fonteinen des heils I

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Zieledorst naar de levende fonteinen des heils I

Gelijk een hert schreeuwt naar de waterstromen, alzo schreeuwt mijn ziel tot U, o God! Psalm 42 : 2

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Davids hart schreeuwt naar God en het is zijn verlangen en liefde dat hij tot de Heere uitschreeuwt. David was verstoken van op te gaan in het huis des Heeren. Waarschijnlijk was het in die dagen toen hij als de zwaarbeproefde vader vluchten moest voor zijn eigen zoon Absalom. Een groot lijden is David overkomen en nu in het land van de Jordaan, bij de bronnen waar deze rivier haar oorsprong heeft, zijn de tranen Dayid tot spijze geworden, dag en nacht. Waar is uw God? zo verwijten hem de vijanden als hoon en dit maakt zijn lijden en verbanning zo smartelijk. Ook hij zelf meent van God verlaten en vergeten te zijn. Wat buigt gij u neder, o mijn ziel en zijt onrustig in mij? Mijn Steenrots, waarom vergeet Gij mij?

David is geen vreemdeling van vrije genade en wanneer genade verheerlijkt wordt, krijgt zulk een ziel Gode's deugden lief, ook al was er geen hel tot straf en hemel tot beloning. Gods rechtvaardigheid en heiligheid worden weerspiegeld in de ziel; eigen ongerechtigheden en schuld gezien, en erkend en beleden voor God. Heeft David niet uitgeroepen in Psalm 51: Tegen U, U alleen heb ik gezondigd en gedaan dat kwaad is in Uw ogen, opdat Gij rechtvaardig zijt in Uw spreken en rein zijt in uw richten. Zie, ik ben in ongerechtigheden geboren, en in zonde heeft mij mijn moeder ontvangen. Ook leert vrije genade barmhartigheden en liefde des Heeren kennen en in de Zoon van de eeuwige liefde Gods ware vreugde en Gods eeuwige vertroostingen smaken. Hierdoor wordt het hart verwijd en vlieden de duisterheden en benauwdheden als sneeuw voor de zon. Gij hebt vreugde in mijn hart gegeven, meer dan ten tijde als hun koren en hun most vermenigvuldigd zijn, zo heeft David eens gezongen en met hem zingt de kerk van Christus bij beurte. Gods vergevende liefde en zonde uitdelgende genade om der gerechtigheid van Christus' wil, roept uit de keel met David: Welgelukzalig echter is hij wiens overtreding vergeven, wiens zonde bedekt is. Welgelukzalig is hij die de Heere de ongerechtigheid niet toerekent. Hier in het Overjordaanse moet David echter al deze zoete nabijheid des Heeren missen. De verlatingen des Heeren zijn zijn deel geworden en in zijn hart schreit het echter van verlangen en heimwee naar de God des heils. Indien dit ontbreekt is godsdienst slechts vorm zonder wezen, een geraamte zonder leven. De Heere Zelf is voor David het hoogste goed en in zijn dorst en verlangen naar de inzettingen des Heeren is het bovenal te doen om de God der inzettingen. Het ware zieleleven van Gods kinderen zucht in des Heeren voorhoven naar de Heere Zelf: Och, of ik wist dat ik Hem vinden zou. Tekenen van Zijn gunst, de genade van de vertroostingen van Zijn Geest, de voorsmaken van Zijn heerlijkheid, een toegang te ontvangen in de verse en levende weg van Christus' bloed, is de begeerte van zulke Godzoekers.

Geen rust toch is er te vinden voor levendgemaakte zielen voor ze rusten in God. Onrustig is ons hart totdat het rust vindt in God, zo sprak weleer de kerkvader Augustinus. God alleen is de levende Fontein, daar Hij het leven heeft in Zichzelf en in Christus voor Zijn kerk de nimmer uitdrogende fontein van alle leven en gelukzaligheid is. David verlangt naar God om zijn hart uit te storten bij de voorhoven des Heeren, de plaats inzonderheid door de Heere Zelf daartoe verkoren. Hij wil Hem hulde en eerbied brengen, maar ook in oprechtheid des harten al de zaken die zijn hart benauwen eerlijk en naakt voor de Heere openbaren. De verheerlijking van genade brengt mede dat, bovenal Gods eer op het hart gedrukt wordt. Eerlijkheid en oprechtheid om tot in de schuilboeken van ons hart al onze zaken voor God bloot te leggen is dan een brandende begeerte geworden. Een pleiten op Gods eigen woord is er dan: Gedenk aan bet Woord, gesproken tot Uw knecht. 

Dit alles drukt de dichter uit met de woorden: gelijk een hert schreeuwt naar de waterstromen, alzo schreeuwt mijn ziel tot U, o God. Het hart van David is gelijk aan het vervolgde en afgejaagde hert, dat nauwelijks, misschien wel met een wonde, aan de pijlen van de vervolger ontkomen is, en hijgend schreeuwt naar de frisse waterstromen. Op zijn zwerftochten heeft David vaak zulk een hijgend en luid schreeuwend hert gezien en gehoord. Zulk een vrouwelijk hert, een hinde, dat vreesachtig en sidderend, dorstig, heet en opgejaagd is. Zo is ook de ziel van David. Pijlen hebben zijn hart doorboord en ploegers hebben op zijn rug geploegd en hebben hun voren lang getogen. Als de pijlen van Gods ongenoegen en toorn het menselijk hart doorboren, dan krimpt de ziel ineen. Als de zonden zich vermenigvuldigen in de spiegel van Gods reine wet, als de vloek uitgesproken wordt dat de bezoldiging der zonde de dood is, wie zou dan niet ineen krimpen? Wordt niet elke zonde een dode zonde genoemd door onze Dordtse vaderen en wie is er die niet zondigt, ook met al de genade die de Heere hem geschonken mag hebben? Wie zal klimmen op de berg des Heeren, en wie zal staan in de plaats Zijner heiligheid? Juist in de verlatingen des Heeren zijn het de zonden die weer levendig worden en het zieleleven zo kunnen benauwen. Het is de vorst der duisternis die met zijn boze influisteringen en met een ervaringspractijk van 6000 jaren onze zwakke plaatsen in ziel en lichaam, karakter en verstand zo goed weet te vinden. Gods volk is dan moede van het zondigen en de woelingen van het verdorven vlees, de bede leeft: Zend, Heer, Uw licht en waarheid neder, dat die mij leiden dat ze mij brengen tot de berg Uwer heiligheid en tot Uwe woningen.

Een hert schreeuwt alleen in nood, alleen in gevaar en om tot God te schreeuwen moet het nood worden. Zulk een nood waarin de Heere Zelf meekomt en de omstandigheden van 's hemels wege zo geschikt worden om ons werkelijk in de nood te brengen. Als het dan naar alle zijden onmogelijk is, blijft er slechts een uitweg naar boven over. Heere, ik roep U aan, haast U tot mij, neem mijn stem ter ore, als ik tot U roep. Mijn gebed worde gesteld als reukwerk voor Uw aangezicht, de opheffing mijner handen als het avondoffer (Psalm 141 : 1—2). Helaas de ware nood en het ware gebed ontbreekt zo vaak en het kan zo dikwijls gesteld worden buiten God en buiten de Fontein des levens van Christus' bloed. De Heere moet het verwijten aan Zijn volk: Dit heb ik tegen u, dat gij uw eerste liefde hebt verlaten. Weleer brandende harten zijn dan zo koud geworden, zo lauw. Ja, zo dan, omdat gij lauw zijt, en noch koud noch heet, zal Ik u uit mijn mond spuwen. Rijk en verrijkt en geen dings gebrek. Rijke Christenen geworden en geen ellendig en arm volk meer, dat bekleed moet worden met de witte klederen, geen behoefte meer naar ogenzalf om de ogen te zalven om te zien.

Lisse

Dit artikel werd u aangeboden door: De Saambinder

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 30 augustus 1951

De Saambinder | 4 Pagina's

Zieledorst naar de levende fonteinen des heils I

Bekijk de hele uitgave van donderdag 30 augustus 1951

De Saambinder | 4 Pagina's