Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Toelichting op de Nederlandse Geloofsbelijdenis Art. XX

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Toelichting op de Nederlandse Geloofsbelijdenis Art. XX

Van de barmhartigheid en rechtvaardigheid Gods, in Christus bewezen tot onze verlossing

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

Dit artikel geeft een duidelijk vertoog van de barmhartigheid en rechtvaardigheid Gods in Christus bewezen tot onze verlossing. De mens is ellendig geworden door de zonde en machteloos om zich te redden. Ook kan hij uit zichzelf geen bekwaam middel bedenken tot verzoening met God. De barmhartigheid Gods heeft echter een middel van verlossing voorgesteld in Zijn Woord en dat middel is de Heere Jezus Christus, welke God voorgesteld heeft tot een verzoening door het geloof in Zijn bloed, tot een betoning van Zijn rechtvaardigheid door de vergeving der zonden, die tevoren geschied zijn onder de verdraagzaamheid Gods (Rom. 3 : 25). Dat de Heere gerechtigheid en gericht liefheeft; dat de Heere rechtvaardig is in al Zijn wegen en goedertieren in al Zijn werken, wordt in dit artikel beleden. In het werk der verlossing gaan Gods gerechtigheid en barmhartigheid te samen gepaard. De ellende toch wordt door de barmhartigheid niet weggenomen, tenzij de zonde, die de oorzaak van de ellende is, niet verzoend is. Zonder bloedstorting geschiedt geen vergeving (Hebr. 9 : 22).

Wij geloven, zo vangt dit artikel aan, dat God, Die volkomen barmhartig en rechtvaardig is. Zijn Zoon gezonden heeft om aan te nemen de natuur, in dewelke de ongehoorzaamheid begaan was, om in haar te voldoen en te dragen de straf der zonden door zeer bitter lijden en sterven. Zo heeft dan God Zijn rechtvaardigheid bewezen tegen Zijn Zoon, als Hij onze zonden op Hem gelegd heeft.

De voldoening, genoegdoening of verlossing, verzoening, rantsoenering bestond in het vervullen van de tweeërlei eis van de wet, n.l. de volkomen onderhouding van de gehele wet in haar uitgebreidheid en het dragen van de straffen die de zonden veroorzaakt hebben, d.i. met een dadelijke en lijdelijke gehoorzaamheid de wet voldoen.

Aan Gods gerechtigheid moest voldaan worden, want zou de Rechter der ganse aarde geen recht doen? God is een rechtvaardige Rechter en een God Die alle dagen toornt (Psalm 7 : 12). Gods heiligheid kan geen gemeenschap hebben met de zonde. De natuur der zonde strijdt toch tegen de heiligheid Gods. De Heere is te rein van ogen, dat Hij het kwade zou zien (Hab. 1 : 13). Het bloed der redeloze dieren kan geen verzoening te weeg brengen, omdat dat bloed geen gelijkmatigheid beeft om de gruwelijke en vuile zonden der redelijke schepselen te verzoenen en uit te wissen. Het is de onmetelijke wijsheid Gods die de wonderbare vereniging der menselijke natuur met de Goddelijke persoon heeft uitgedacht. Zelf heeft God in die Middelaar gehoorzaamd. Zelf geleden en Zelf gestorven. Zou God ooit de Zoon Zijner liefde op zulk een vreselijke wijze Zijn toorn hebben doen gevoelen? Zou Hij Hem ooit zo laag vernederd hebben laten worden om Hem zelfs de smadelijke, smartelijke en vervloekte kruisdood te doen ondergaan, indien dat lijden niet een zeker en noodzakelijk bewijs moest zijn, dat aan Gods gerechtigheid voldaan moest worden.

De eis der voldoening is niet afhankelijk van een willekeurig besluit Gods, maar vloeide voort uit Gods natuur zelf. Indien God de zonden niet zou straffen, zou God toch ophouden God te zijn. Deze noodzakelijkheid der volstrekte verzoening bracht God niet onder dwang, maar is in Hem de hoogste vrijheid. Zij is in overeenstemming met en tot verheerlijking van al Zijn volmaaktheden en tot de zaligheid der uitverkorenen. De eis van het recht is zo onkreukbaar, dat God de zonde, eer Hij ze ongestraft liet blijven, aan Zijn lieve Zoon met de bittere en smadelijke dood des kruises gestraft heeft (Form. H.A.). De belediging van de hoogste majesteit Gods moest met de hoogste, dat is met de eeuwige straf, aan lichaam en ziel gestraft worden (Heid. Cath.). De straf moest overeenkomen met de natuur der zonden en geen engel of mens, maar alleen de Borg des Verbonds heeft door Zijn Godheid aan Zijn lijden en sterven een eeuwige waardij gegeven. De aangenomen mensheid is door God ondersteund tot het doordragen van Gods oneindige toorn. Geen bloot schepsel kan de last van Gods oneindige toorn dragen en anderen daarvan verlossen. Al ware een mens gekomen zonder zonde, hij zou onder de last van Gods toorn zijn bezweken, en die niet hebben tot den einde toe kunnen dragen. Voorwaar, Christus ware bezweken in de Hof van Gethsemané, toen Zijn zweet werd als grote droppelen bloeds, die op de aarde afliepen en aan het kruis, toen Hij van God verlaten werd; Hij ware bezweken eer Hij de beker van Gods toorn had gedronken, indien Hij niet waarachtig God geweest ware (Ds G. H. Kersten: Korte lessen). Christus Jezus alleen is de Middelaar Gods en der mensen. Zijn Borgtocht krenkt Gods gerechtigheid niet, maar is door het Evangelie niet tegen maar boven de Wet. De tussenkomende gerechtigheid van een Borg onteert de Wet niet en strekt tot niemands ongelijk of schade. De Heere Christus is Meester van Zijn eigen leven, daar Hij waarachtig God is. Daarom had Hem de Vader lief, overmits Hij Zijn leven aflegde, opdat Hij het wederom zou opnemen. Zelf getuigde Hij: Ik heb macht hetzelve af te leggen en heb macht hetzelve wederom aan te nemen (Joh. 10 : 18). Vrijwillig nam Hij het borgschap op: Ik heb lust, o God, om Uw welbehagen te doen, en Uw wet is in 't midden Mijns ingewands (Psalm 40 : 9).

Aan de gehele aanbiddelijke Drieëenheid, Wiens beeld geschonden. Wiens Wet overtreden en Wiens verbond verbroken was, heeft Christus voldaan. Naar het huishoudelijk werk der drie personen heeft Hij voldaan, in het bijzonder aan God de Vader, de vertegenwoordiger van het gehele Goddelijke Wezen. In Christus is voor de kerk nu het handschrift der zonden weggewist en in Hem alleen ontvangt de kerk een toegang tot de Vader der Lichten. In Hem is het: Gezegend zij de God en de Vader onzes Heeren Jezus Christus, Die ons gezegend heeft met alle geestelijke zegeningen in de hemel in Christus. Tot prijs der heerlijkheid Zijner genade, door welke Hij ons begenadigd heeft in de Geliefde (Efeze 1 : 3, 6).

Lisse

Dit artikel werd u aangeboden door: De Saambinder

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 27 september 1951

De Saambinder | 6 Pagina's

Toelichting op de Nederlandse Geloofsbelijdenis Art. XX

Bekijk de hele uitgave van donderdag 27 september 1951

De Saambinder | 6 Pagina's