Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Toelichting op de Nederlandse Geloofsbelijdenis  Art. XXII

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Toelichting op de Nederlandse Geloofsbelijdenis Art. XXII

Over het geloof, waardoor wij deel krijgen aan Christus en alleen gerechtvaardigd worden

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

Want het moet noodzakelijk volgen, óf dat niet al wat tot onze zaligheid van node is, in Jezus Christus zij; óf, zo het alles in Hem is, dat degene, die Jezus Christus door het geloof bezit, zijn gehele zaligheid heeft. Nu, dat men zeggen zou, dat Christus niet genoegzaam is, maar dat er nog benevens Hem iets meer toe behoeft, ware een al te ongeschikte Godslastering; want daaruit zou volgen, dat Christus maar een halve Zaligmaker ware. Ziehier, wat onze belijdenis zegt van de algenoegzame offerande van Christus' bloed. Er behoeft niets meer aan toegevoegd te worden met iets wat uit de mens is. De belijdenis noemt het een ongeschikte Godslastering, die zegt dat Christus' bloed nog aanvulling behoeft. Christus zou slechts een halve Zaligmaker zijn en met een halve Zaligmaker zou de kerk Gods nog verloren gaan. Christus is geworden vwjsheid van God, en rechtvaardigheid en heliigmaking en verlossing (1 Cor. 1 : 30). De zaligheid is in geen ander, want daar is ook onder de hemel geen andere naam, die onder de mensen gegeven is, door welke wij moeten zalig worden (Hand. 4 : 12). Christus is volkomen Zaligmaker, d.w.z. voor Zijn volk heeft Hij niet alleen volkomen de zaligheid verdiend, maar Hij past deze ook toe door de onwederstandelijke werking Gods. Daarin is Hij Zijn volk onmisbaar en dierbaar, zowel als Verwerver alsmede als Toepasser. Pelagius beweerde dat de mens het vermogen had uit eigen kracht te geloven. Cassianus (pl.m. 400), het hoofd van de semi-Pelagianen, noemde de erfzonde slechts zwakheid. Wel was de genade Gods noodzakelijk en onmisbaar, doch alleen om de verzwakte wil helpende genade te schenken. De roomse kerk is zijn navolger, daar een „zieke" mens in de doop versterkende genade medegedeeld zou worden, om bij goed gebruik daarvan goede werken te verrichten en daardoor het eeuwige leven te kunnen verdienen. De Remonstranten van vroeger en de „Remonstranten" van thans willen met een zelf genomen geloof en met „zelfhelp" van aangegrepen beloften zalig worden. Waarzahgmakend geloof wordt gewrocht door middel van de verkondiging des Woords in de wedergeboorte, dat naar de instrumentele werking van de Heilige Geest in orde aan het geloof voorafgaat. Anders gezegd: zonder wedergeboorte is er geen waar geloof en wedergeboorte, zowel als geloof, zijn er alleen door de grote Toepasser van Zijn kerk.

Hoe dwaas is de mens in 's hemels wegen. Hoeveel wijsheid hij in de natuur moge bezitten, de weg des levens is hem van nature onbekend. Nooit had de mens deze weg van zaligheid kunnen uitdenken, waarin de mens, een verloren mens, met God in verzoende betrekking kon geraken. Zelfs na genade zal gedurig weer nodig zijn te leren, dat Christus alleen de dierbare Zaligmaker is. Alles wat de mens kan aanbieden is slechts zonde en schuld. Doch Christus heeft geen half werk gedaan. Zijn verlossing is een volkomene. Van de Vader afgezonderd en gegeven tot een verbond des volks, zal Hij de kerk zalig maken alleen door Zijn aangebrachte gerechtigheid. Hij heeft Zijn kerk gekocht beide, met ziel en lichaam. De verlossing is alleen door Zijn bloed, waarvoor hij vlees en bloed heeft aangenomen. Hij schaamde Zich niet Zijn discipelen Zijn broeders te noemen, daar zij alleen om Zijnentwil aangenomen waren tot kinderen Gods. Hij, Gods eniggeboren Zoon, verwierf dat heil door Zijn lijdelijke en dadelijke gehoorzaamheid. Dat is het fundament der zaligheid. Niemand kan een ander fundament der zaligheid leggen. Geen eigen gerechtigheden, geen werkzaamheden uit een verbroken werkverbond; geen gevoelige aandoeningen; geen gelovige werkzaamheden en geen bevindingen, hoe noodzakelijk en hoe kostelijk ze ook zijn, kunnen in Zijn plaats gesteld worden. Deze laatste zijn toch vruchten van Hem en geen oorzaken, waardoor Hij Zichzelf heeft overgegeven. Niet om iets dat in de mens is, niet om iets dat uit genade zelfs geschonken is, doch alleen om Christus' wil en Zijn gerechtigheid worden de verkorenen uit de zondeslaap opgewekt tot het leven met en in Hem..

Wat is deze leer scherp, inzonderheid voor het vrome vlees en ook voor de godsdienstige mens.. Wat moet alles ons uit de handen geslagen worden om als een gans ontledigd zondaar de zaligheid met Christus te ontvangen. Welk een vijandschap wordt er dan geopenbaard, daar wij in onze blinkende en opgepoetste zonden voor God menen te kunnen bestaan. Aan de andere zijde wat is zalig worden dan gemakkelijk. Geen vijandschap is er te groot, geen schuld te hemelhoog, met geen te grote ingebeelde rijkdom kan de mens bezet zijn, of Christus' gerechtigheid is een overvloeiende fontein om ons van al deze dingen te verlossen. Daartoe heeft Hij geheel de schuld betaald, het geweld des duivels verbroken en de door de zonden gesloten hemel weder geopend. Ook is het geloof geen oorzaak, maar slechts vrucht van Christus' verdienste. Terecht zegt dan ook de belijdenis: Doch wij verstaan niet, dat het, om eigenlijk te spreken, het geloof zelf is, dat ons rechtvaardigt, want het is een instrument, waarmede wij Christus, onze rechtvaardigheid omhelzen. Maar Christus, ons toerekenende al Zijn verdiensten en zovele heilige werken, die Hij voor ons en in onze plaats heeft gedaan, is onze rechtvaardigheid.

In het ontvangen van het ware geloof is de ziel ten enenmaale lijdelijk, het is een gave Gods; maar in de daden des geloofs leert de ziel dat noch hemel, noch aarde, noch belofte, noch iets anders uit de ellende kan verlossen dan Jezus Christus en Zijn bloed. Geen bidden, noch andere werkzaamheden aan de troon der genade, geven rust en vrede, totdat de hand des geloofs mag omhelzen de persoon des Borgs. De omhelzing van de hand des geloofs is de vereniging van de ziel met de persoon des Middelaars, waaruit ook voortvloeit de gemeenschap aan Zijn weldaden. In deze aannemende daad des geloofs wordt de heerlijkheid en beminnelijkheid van de persoon van Christus gezien, dalen Zijn liefdepijlen diep in het hart, met een liefde., sterker dan de dood en harder dan het graf. Maar dan is Hij alleen: Mijn liefste is blank en rood. Hij draagt de banier boven tienduizend.

Lisse

Dit artikel werd u aangeboden door: De Saambinder

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 20 december 1951

De Saambinder | 4 Pagina's

Toelichting op de Nederlandse Geloofsbelijdenis  Art. XXII

Bekijk de hele uitgave van donderdag 20 december 1951

De Saambinder | 4 Pagina's