Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Toelichting op de Nederlandse Geloofsbelijdenis. Art 36

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Toelichting op de Nederlandse Geloofsbelijdenis. Art 36

Van het ambt der overheid.

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

Opdat de losbandigheid en ongebondenheid van de mens beteugeld zal worden, is het nodig, dat er een overheid is. Zonder overheid is er geen veiligheid van de persoon en zijn leven, van zijn vee en zijn bezittingen. Eén der Griekse geleerden noemde een goede regering de zon der aarde. Voor het oude bondsvolk Israël was het een straf geen koning te hebben, want in Hosea 10 lezen we, dat het volk Israël klaagt: „Wij hebben geen koning, want wij hebben de Heere niet gevreesd". De belijdenis in artikel 36 begint er mede om uit te spreken:

„dat onze goede God, uit oorzaak der verdorvenheid des menselijken geslachts, koningen, prinsen en overheden verordend heeft".

Het verdorven menselijk geslacht heeft de macht verloren om zichzelf te regeren, zodat niet de mens, maar God de overheid aanstelt.

Onomwonden geeft Gods Woord aan, dat de overheid bestaat krachtens een Goddelijk recht. „Door Mij regeren de koningen, en dé vorsten stellen gerechtigheid", zegt de Spreukendichter. Vooral leert de apostel Paulus dat in Rom. 13: „Alle ziel zij de machten, over haar gesteld, onderworpen; want daar is geen macht dan van God, en de machten, die daar zijn, die zijn van God geordineerd. Alzo, dat die zich tegen de macht stelt, de ordinantie Gods wederstaat; en die ze wederstaan, zullen over zichzelf een oordeel halen."

God geeft de mens de overheid, en ook de vorm, waarin zij haar gezag uitoefent, in de weg der voorzienigheid. Zo wordt niet alleen Salomo Gods knecht genoemd, maar ook Nebucadnezar. De Heere tuchtigt zowel overheden als volken, die hun roeping verzaken en Zijn wet verlaten, maar zegent beiden, die Zijn geboden bewaren. Wat de vorm betreft, waarin de overheid regeert, oordeelt Calvijn, dat dit niet beslissend is, in welke vorm dit gedaan wordt, namelijk een monarchie of éénhoofdige regering, de aristocratie of meerhoofdige, de democratie of veelhoofdige. Calvijn zegt daarvan in zijn Institutie (IV, XX, 8):

„En ongetwijfeld zou het zeer nutteloos zijn, dat particuliere personen zouden beredeneren, welke de beste regeringsvorm zou zijn in de plaats, waar zij leven; want het is hun niet geoorloofd te beraadslagen over het inrichten van één of ander gemenebest. Bovendien zou dit ook niet eenvoudig kunnen worden bepaald anders dan lichtvaardig, daar een belangrijk deel van deze kwestie gelegen is in de omstandigheden. En indien men ook de regeringsvormen zelf, afgezien van de omstandigheden, met elkander zou vergelijken, zou het niet gemakkelijk zijn te onderscheiden welke het nuttigst is, zo zeer komen ze in hun voorwaarden met .elkander overeen"

Overigens oordeelt Calvijn persoonlijk:

„dat het veiliger en beter te dragen is, dat meer dan één het roer in handen hebben, opdat ze elkander helpen, leren en vermanen, en opdat, wanneer iemand zich meer verheft dan passend is, er meer bestraffers en meesters zijn tot het bedwingen van willekeur".

„God de Heere wil", zegt de belijdenis voorts, „dat de wereld geregeerd wordt door wetten en politiën, opdat de ongebondenheid der mensen bedwongen worde en het alles met goede ordiaantie onder de mensen toega". Hiermede is aangetoond, dat het een christen geoorloofd is het ambt van overheid te bekleden, hetzij burgemeester of politieagent. Godzaligen hebben onder het Nieuwe Testament burgerlijke ambten bekleed; zoals Nicodemus, die een overste der Joden was, zoals Jozef van Arimathea en de bekeerde Sergius Paulus, die stadhouder was (Hand. 13 : 12).

Regeert de overheid bij de gratie Gods, en niet bij de gratie des volks, ook niet bij de gratie van de paus van Rome, die wil, dat alle vorsten van hem afhankelijk zijn en voor hem moeten bukken, zo is toch het ambt van de overheid een moeilijk en een zwaar verantwoordelijk, ons als dienaars van de Goddelijke gerechtigheid de eer van de ware God te handhaven, om naar de beide tafelen der wet te regeren en zo een bewind te voeren, dat het welzijn van hun onderdanen op elk terrein des levens gezocht wordt. Deze taak zal niet zonder Gods hulp en zonder Zijn wijsheid en Zijn steun kunnen. De overheid is er om der zonden wil

Sommige Goddelijke instellingen zijn gegeven reeds vóór de zondeval; bijvoorbeeld het huwelijk. Het ambt der overheid is 'door God gegeven na de zondeval. Het is een goedheid Gods, zoals Paulus zegt in Romeinen 13: „U ten goede"; want de overheid heeft de taak de bozen te straffen en de vromen te beschermen.

Alle reformatoren hebben er eenparig op gewezen, dat er verschil is tussen de geestelijke regering van Christus in Zijn kerk, en de burgerlijke regering. De kerk richt zich op het eeuwige leven en haar recht is zelf haar eredienst te regelen naar de wetten van haar eeuwige Koning. De overheid heeft een plaats omtrent de kerk (circa sacra). Naast de kerk zich bewegend, is de overheid echter niet los van de kerk. Beide machten, zowel de regering in Christus' kerk, alsmede de overheid, zijn uit God en hebben ieder op hun eigen terrein hun taak. Helder en klaar zegt Calvijn van de taak der overheid, dat deze niet alleen gaat over de materiële en stoffelijke belangen der onderdanen, maar ook over de eer van God:

„Want zij dient niet alleen, gelijk al die andere dingen, hiertoe, dat de mensen ademen, eten, drinken en gekoesterd ^worden (hoewel ze ongetwijfeld dit alles omvat); maar toch, zeg ik, dient ze niet alleen hiertoe, maar ook opdat er geen afgodendienst, geen heiligschennis van Gods Naam, geen lasterijen tegen Zijn waarheid, en andere kwetsingen van de religie openlijk zouden opduiken en zich onder het volk verbreiden; opdat de openbare rust niet zou verstoord worden; opdat een ieder het zijne ongeschonden zou kunnen behouden; opdat de mensen ongedeerd met elkander zouden handelen; opdat eerbaarheid en ingetogenheid onder hen zouden worden in ere gehouden. Kortom, opdat er onder de christenen een openbare gedaante van religie zou zijn en onder de mensen menslievende omgang zou bestaan". (Inst. IV, XX, 3).

's-Gravenhage

Dit artikel werd u aangeboden door: De Saambinder

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 25 maart 1954

De Saambinder | 4 Pagina's

Toelichting op de Nederlandse Geloofsbelijdenis. Art 36

Bekijk de hele uitgave van donderdag 25 maart 1954

De Saambinder | 4 Pagina's