Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De vragen bij de DOOP

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De vragen bij de DOOP

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

De vorige keer schreven we iets over de eerste twee vragen bij de Doop, nu willen we iets schrijven over de derde vraag, die bij de bediening van de Doop gesteld wordt.

Deze derde vraag luidt: „Ten derde, of gij niet belooft en voor u neemt, dit kind, als het tot zijn verstand zal gekomen zijn, waarvan gij vader, moeder of getuige zijt, in de voorzeide leer naar uw vermogen te onderwijzen, of te doen en te helpen onderwijzen? De ouders beloven dus, dat zij hun kinderen in de voorzeide leer, dat is de leer der kerk, zullen onderwijzen, en doen onderwijzen. De uitdrukking helpen onderwijzen is toegevoegd met het oog op mogelijke getuigen bij de Doop.

Eerst willen wij iets zeggen over die getuigen. Wanneer de ouders om één of andere reden niet zelf hun kind ten doop kunnen houden, of wanneer de ouders door de kerk niet toegelaten kimnen worden om hun kinde­ ren te laten dopen, doordat ze bijvoorbeeld onder behandeling staan van de kerkehjke tucht, dan kunnen getuigen optreden bij de Doop van het kind. Die getuigen moeten dan op de Doopsvragen antwoorden en alzo de verantwoordelijkheid voor de opvoeding op zich nemen.

Toch levert dit practische moeilijkheden op. Immers wanneer de ouders nog leven, hebben de getuigen volgens de Burgerlijke wet niets wezenlijks over de opvoeding te zeggen. Zij kunnen hoogstens de ouders vermanen en tot hun plicht opwekken, maar zij hebben niet het recht om werkelijk in de opvoeding der kinderen in te grijpen. Alleen wanneer de ouders overleden zijn, of uit de ouderlijke macht rechtens ontzet zijn, en de getuigen wettelijk ook voogd zijn, kunnen zij de verantwoordelijkheid voor de opvoeding op zich nemen. Daarom levert het getuigenstelsel practische moeilijkheden op.

Dit getuigenstelsel is in de oude christelijke kerk ontstaan. Wanneer een volwassen heiden namelijk gedoopt wilde worden, moest hij een getuige meebrengen, die moest verklaren, dat de persoon, die gedoopt wilde worden een eerbaar beroep uitoefende en onberispelijk in levenswandel was. Wanneer iemand geloofsbelijdenis wilde afleggen en het onzeker was of zo iemand vroeger wel gedoopt  was, moesten de doopgetuigen verklaren, dat hij werkelijk gedoopt was. Door de roomse kerk werd dit getuigenstelsel later uitgebreid. In de roomse kerk werd het zelfs tot wet verheven, dat een kind niet door de eigen ouders ten doop gehouden mocht worden, maar alleen door een getuige, de „peter" of de „meter". Deze peetouders, deze getuigen, antwoordden op de vragen bij de Doop en niet de ouders. .

Dit op het oog zo vreemde besluit hangt samen met de roomse doopsbeschouwing. Rome leert namelijk dat de ouders hun kinderen niet ten doop kunnen houden, omdat zij er de oorzaak van zijn, dat het kind onrein is, in zonde ontvangen en geboren. Nu schenkt volgens Rome de Doop aan dat onreine, doemwaardige kind, de wedergeboorte en de genade. Bij die Doop wordt het kind het eigendom van de kerk en nu treden de peetouders, de getuigen, namens de kerk op en zij staan in voor de opvoeding van het kind in de leer der kerk. Zij zijn dus de geestelijke ouders van het kind, die zorg hebben te dragen voor zijn geestelijke belangen, terwijl de eigenlijke ouders zorg dragen voor de natuurlijke opvoeding. Deze onderscheiding tussen geestelijke ouders en natuurlijke ouders hangt samen met de roomse onderscheiding van natuur en genade. De natuurhjke ouders worden alzo bij de Doop vervangen door de geestelijke ouders, de getuigen. Dit is nog altijd de leer en de gewoonte in de roomse kerk.

Bij de doop treedt een peetvader, of een peetvader met een peetmoeder, op. Om als peet te kunnen optreden, moet men volgens het roomse kerkrecht, zelf zijn gedoopt, zelf het vormsel ontvangen hebben en volwassen zijn. De volgende keer hopen wij D.V. nog verder te gaan met de behandeling van de derde Doopvraag.

Vlaardingen

Dit artikel werd u aangeboden door: De Saambinder

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 11 augustus 1955

De Saambinder | 4 Pagina's

De vragen bij de DOOP

Bekijk de hele uitgave van donderdag 11 augustus 1955

De Saambinder | 4 Pagina's