Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Vragenbus

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Vragenbus

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

E. te R. vraagt waar Lazarus geweest is in de tijd na zijn sterven en vóór zijn opwekking uit de doden.

Antwoord : Hierover is nog wel eens verschillend geoordeeld. 'Er zijn er, die het gevoelen van Dr. A. Kuyper toegedaan zijn, die besluit uit de gelijkenis van „Lazarus en de rijke man", dat de gelovigen, die gestorven zijn vóór Christus' hemelvaart, niet in de gemeenschap met God drieënig, noch met de Middelaar hun gelukstaat hadden, maar met de vader der gelovigen. De gelukzaligheid van Lazarus zou dan bestaan hebben in de gemeenschap met Abraham. Die , , schoot Abrahams", waarvan in de gelijkenis gesproken wordt, zou dan niet de hemel geweest zijn, 'zo min als het Paradijs, waarheen Christus met Zijn sterven zou gegaan zijn, de moordenaar met Zich nemende. Het Paradijs, waar Christus van sprak op het kruis, zou dus ook niet de hemel geweest zijn, maar een „tussenplaats", een derde plaats dus, buiten hel en hemel, de „in sfeer verhoogde schoot Abrahams".

Dit gevoelen vindt, zoals Ds. G. H. Kersten zeer terecht in zijn „Dogmatiek" zegt, echter geen grond in Gods Woord. Wel zijn er trappen te stellen in de zaligheid der zielen, doch er zijn slechts twee plaatsen, waar na de dood onmiddellijk heengegaan wordt, namelijk de hemel of de hel. Het Paradijs, waar Christus van sprak, is de hemel. Bij Zijn sterven beval Hij Zijn ziel in de hand Zijns Vaders. Nergens wordt ons in Gods Woord grond gegeven om te denken aan een tussenstand en vertoeven op een zogenaamde derde plaats. Wat voor reden bestaat er ook om er aan te twijfelen, dat Lazarus en anderen, die gestorven en uit de doden weer opgewekt zijn, in de hemel zouden zijn geweest. Uit het wonder, dat God verheerlijkt heeft, te oordelen, is er alleszins grond om te besluiten, dat ze in de hemel ïijn geweest en daarna weer in het lichaam zijn gekomen tot de tijd hunner opneming in heerlijkheid. Hoewel zij de volmaakte zaligheid. genoten hebben, heeft het hun niet gedeerd iti het lichaam weer te wonen. En al zullen diepe indrukken en een levend besef van hetgeen zij doorleefd hebben hun wel zijn bijgebleven, denk aan Paulus, sprekend daarvan in 2 Korinthe 12 : 2, dit heeft hun vertoeven op aarde niet gehinderd, daar ze daarbij door het geloof eenswillens gemaakt  zijn om de loopbaan ook hierin te lopen, die de Heere hun heeft voorgesteld, ziende op de overste Leidsman en Voleinder des geloofs, Jezus Christus. Hij toch, de Zoon Gods, heeft in onze menselijke natuur zelfs drie-en-dertig jaar op aarde vertoefd. Alleszins is er dan ook grond in Gods Woord om te oordelen, dat Lazarus in die tijd in de hemel is geweest.

V. te K. vraagt of de ziel des mensen direct geoordeeld wordt na de dood, of dat zulks pas plaats vindt met de oordeelsdag.

Antwoord: Hoewel dit oordeel aanstonds na de dood alléén over de ziel gaat en alzo onderscheiden is van het laatste oordeel, waarin ziel en lichaam geoordeeld worden, laat Gods Woord ons in deze zaken niet in het onzekere. Immers dat Woord leert ons op vele plaatsen, dat de ziel ogenblikkelijk na het verlaten van het lichaam naar haar plaats gaat, hetzij naar de hel of naar de hemel. Denk maar aan de gelijkenis des Heeren van de arme Lazarus en de rijke man, Lukas 16 : 22—23. Lezen wij niet van de gunstgenoten des Heeren: „Zalig zijn de doden, die in de Heere sterven, van nu aan" (Openbaring 14 : 13)? Zegt Christus niet tot de moordenaar op het kruis: „Voorwaar zeg ik u, heden zult gij met Mij in het paradijs zijn"? Van Judas staat in Hand. 1 : 25 geschreven, dat hij heengegaan is in zijn eigen plaats. Het lijdt geen twijfel, op grond van Gods Woord, dat de zielen der gestorvenen aanstonds gaan naar de plaats, waar zij eeuwig eens met de oordeelsdag weder verenigd met het lichaam zijn zullen, hetzij in de hemel of in de hel. Het laatste oordeel zal gaan over ziel en lichaam, zie hiertoe de teksten: Hand. 17 : 31; Rom. 2 : 16; Rom. 14 : 10, 11; 2 Cor. 5 : 10; 2 Tim. 4:1; Openb. 20 : 12; 1 Cor. 15 : 52; 1 Thess. 4 : 16, 17.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Saambinder

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 18 augustus 1955

De Saambinder | 4 Pagina's

Vragenbus

Bekijk de hele uitgave van donderdag 18 augustus 1955

De Saambinder | 4 Pagina's