Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De Dordse leerregels. Hoofdstuk 1. Art. 17b III

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Dordse leerregels. Hoofdstuk 1. Art. 17b III

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

Zo moeten de godzalige ouders niet twijfelen aan de verkiezing en zaligheid van hun kinderen, welke God in hun kindsheid wegneemt uit dit leven (Gen. 17 : 7, Hand. 2 : 39, 1 Cor. 7 : 14).

Het zalig worden van vroeg gestorven kinderen der gelovigen.

Zo beleden dus de Gereformeerde vaderen tegen de remonstranten, dat er op het terrein van Gods kerk, in onderscheiding van de heidenen, de kinderen der gelovigen in het genadeverbond begrepen zijn. Echter zijn er twee soorten van kinderen des verbonds, gelijk er twee soorten van gelovigen zijn, namelijk uiterlijke en innerlijke, uitwendige en inwendige deelgenoten. Alleen die in het inwendige, innerlijke, in het wezen des verbonds begrepen zijn, worden zalig. Zo zijn er twee soorten ouders in de kerk, uiterlijk gelovigen en innerlijk gelovigen. De uiterlijke gelovigen zijn onbekeerd, nog buiten de bloedsgemeenschap met Christus, maar de waarlijk gelovigen zijn door Christus' bloed en in gemeenschap met Zijn bloed de waarlijke erfgenamen van alle weldaden des verbonds, van de weldaden in dit leven en van de weldaden na dit leven.

Heeft artikel 17 eerst gesproken over de kinderen der gelovigen, in het laatste gedeelte wordt een ander woord gebruikt, namelijk kinderen van godzalige ouders. Er wordt niet meer algemeen gesproken, maar nader gedefinieerd, nader beperkt en bepaald: Godzalige ouders. Het zijn dezen, die in waarheid de Heere vrezen, die het eigendom zijn van Christus Jezus door wedergeboorte, en waarvan het geloof zich openbaart in een nieuwe, godzalige levenswandel. Zij zijn in het wezen des verbonds ingelijfd door staatsvernieuwing, door afsnijding uit Adam en door inplanting in Christus. Godzaligen zijn zij, die bevindelijk hun doodstaat in Adam hebben leren kennen, hun zonden en schuld hébben beweend, Gods rechtvaardig oordeel hebben leren aanvaarden, hun doodvonnis hebben leren ondertekenen, maar hun behoudenis hebben mogen kennen door het geloof in de van de Vader geopenbaarde Christus. Bovendien zijn godzalige ouders zulke ouders, die het ernstig met hun kinderen menen, en zo maar zonder goede gronden niet aannemen, dat hun kinderen in Christus begrepen zijn. Juist godzalige, ouders hebben bevindelijk geleerd, dat hun kinderen van nature in zonde ontvangen en geboren zijn, ook al zijn ze onder de uitwendige bedeling van het genadeverbond geboren. Zij moeten daarom voor God bukken en onvoorwaardelijk hun kinderen afstaan aan God, Die dood en leven heeft in Zijn hand, gelijk we ook lezen van Aaron in Leviticus 10 : 3: „Doch Aaron zweeg stil".

Is het reeds, temidden van de grote smart en droefheid, een verademing, dat zulke ouders het eens mogen zijn met God, en niet in opstand tegen God verkeren, hoeveel te meer is dan de vreugde, temidden van droefheid, wanneer het de Heere behaagt de godzalige ouders bekend te maken, dat hun kind in de hemel is. De Heere is dus niet verplicht, maar het behaagt Hem wel eens, dat uit vrije souvereine bediening bekend te maken, tot troost der ouders.

Het is juist voor deze godzalige ouders, dat onze Gereformeerde vaderen geschreven hebben, tot troost en bemoediging van deze ouders: „Zo moeten de godzalige ouders niet twijfelen aan de verkiezing en zaligheid hunner kinderen, welke God in hun kindsheid uit het leven wegneemt". Zulke ouders kunnen achteraf dikwerf door ongeloof en door de vorst der duisternis bestreden en benauwd worden, want juist het ware geloof is een genade, die bestreden wordt. Daarom worden deze godzalige ouders voorgehouden, tot de bemoediging van het geloof en tot de troost uit het geloof: „Naar de Schrift oordelen wij, dat de kinderen der gelovigen, in het algemeen gezegd, uit kracht van het genadeverbond heilig zijn, en in hét bijzonder hierin is het, op grond van datzelfde genadeverbond, dat godzalige ouders niet moeten twijfelen aan de verkiezing en zaligheid van hun vroeg gestorven kinderen".

Naar het genadeverbond ontvangen de kinderen dezelfde beloften als de ouderen. Ook door Christus' bloed is er een verlossing, en zijn deze kinderen weggenomen, niet uit het leven, maar wel uit dit leven. En na de dood is het leven hun bereid; de Heere nam hen op in de heerlijkheid, om deel te nemen aan het eeuwige leven en te delen in de vrijheid der heerlijkheid der kinderen Gods. Zij zullen in de volmaakte gemeenschap Gods onmiddellijk en eeuwig verkeren. „Zij zullen God zien" (Matth. 5 : 8), en hun lofzang zal zijn als een stem veler wateren, en als een stem van een grote donderslag, als een stem van citerspelers, spelende op hun citers, zingende als een nieuw gezang voor de troon en voor de dieren en de ouderlingen (Openb. 14 : 2). Hoe het precies zal zijn bij de opstanding der doden en bij de herschepping van een nieuwe hemel en een nieuwe aarde, de Schrift zwijgt er over. Dit is zeker, zij zullen met hemelse volmaaktheid naar lichaam en ziel, rechtstreeks in de geestelijke kennis van Christus ingeleid, de drieënige God prijzen in volzalige gemeenschap van al de geheiligden; want de eerste dingen zijn weggegaan. Dit artikel 17 is een artikel, waar in onze dagen door duizenden uiterlijk godsdienstige mensen, tot hun eigen schade en verderf, mede wordt omgegaan. Men beschouwt zich op grond van het genadeverbond als wedergeboren, men heeft de onderscheiding van uiterlijk en innerlijk, van onze Gereformeerde vaderen, op grond van de Schrift, verdoezeld, zodat alle kinderen, in de kerk geboren, maar gezegd worden te zijn opgenomen in het Wezen van het genadeverbond. Bij het sterven gaat alles naar de hemel. Men bedenkt niet meer, dat godzaligheid wat anders is dan een nette uiterlijke levenswandel, ook wat anders dan een getrouw kerkelijk leven en belijden. Godzaligheid is namelijk een leven van verborgen gemeenschap met God, worstelingen, smekingen en gebeden te kennen in de binnenkamer met God, ook voor het heil van onze kinderen. Omdat er heden ten dage veelal een verkeerde uitleg gegeven wordt van dit artikel 17, willen wij de volgende maal enkele uitspraken overnemen van de commissies van de uitlandse en inlandse theologen van de Dordtse Synode van 1618—'19, daar uit deze uitspraken tenslotte artikel 17 is voortgekomen.

's-Gravenhage

Dit artikel werd u aangeboden door: De Saambinder

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 5 april 1956

De Saambinder | 4 Pagina's

De Dordse leerregels. Hoofdstuk 1. Art. 17b III

Bekijk de hele uitgave van donderdag 5 april 1956

De Saambinder | 4 Pagina's