Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Een grote tegenstelling I

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Een grote tegenstelling I

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Want de droefheid naar God werkt een onberouwelijke bekering tot zaligheid; maar de droefheid der wereld werkt de dood. 2 Corinthe 7 : 10

Er zijn tijden in het leven van Gods kinderen, dat het schijnt alsof er geen gebed door kan. Dus een zwijgend God in de hemel, Die Zijn aangezicht voor Zijn kinderen verbergt. En dan vrezen ze, dat er iets is als oorzaak van dat zwijgen. En hoewel er duizend oorzaken zijn, dat de Heere zwijgen moet, zo kan het nochtans de wijze bedoeling des Heeren zijn. Die Zijn kinderen liever ziet schreien en met droefheid naar Hem vervuld zijn, dan dat Hij hen hoort juichen op een weg van voorspoed, waarin ze Hem vergeten. „Want de droefheid naar God werkt een onberouwelijke bekering tot zaligheid; maar de droefheid der wereld werkt de dood".

In de gemeente van Corinthe was iets aan de band. Er was bloedschande gepleegd, en de gemeente had zich aan die zonde niet geërgerd, zij had geen, leed gedragen (1 Cor. 5 : 2) en de zondaar niet uit haar midden weggedaan. Daarom ging de bestraffing van Paulus verder dan de dader, ook naar de gemeente. En ze was raak. De gemeente van Corinthe werd door Paulus geestelijk zwaar getuchtigd, wat ze ook had verdiend. Maar ge weet hoe het hoogmoedige hart verdiende evenmin als onverdiende bestraffingen verdragen wil. Daarom was er tweeërlei mogelijk, namelijk dat de gemeente van Corinthe na de zware reprimande zich beledigd gevoelde, boos en opstandig werd, of.... dat ze werd verootmoedigd, gebroken en bedroefd.

Gelukkig, het laatste geschiedde. De gemeente werd niet boos, maar bedroefd. Het woord was als een hamerslag, waardoor de ziel verbrijzeld werd. Een operatie, waardoor het oog geopend werd. Ze zagen in, dat om hun zonde, en de ontrouw ia die zonde, Gods werk had schade geleden, Gods Naam was ontheiligd. Zij zagen nu, dat door hun gebrek aan Christelijke waakzaamheid en ijver satan een triomf had behaald. En zij waren bedroefd om God en om het werk van God. Dat is droefheid naar God.

Deze uitdrukking wordt wel eens verstaan in de zin van droefheid, die naar God uitdrijft. Een droefheid, waarvan de dichter getuigt in Psalm 42 „Gelijk een hert schreeuwt naar de waterstromen, alzo schreeuwt mijn ziel tot u, o God. Mijn ziel dorst naar God, naar de levende God". Zeker is dit ook een karaktertrek van deze droefheid. Er is in deze droefheid een smart door Godsgemis, een trek van Godsverlangen. Maar de eigenlijke bedoeling dezer woorden is dit niet. Deze droefheid, door Paulus beschreven, is: naar de wil van God, Gode welbehaaglijk en Gode verheerlijkend. En deze droefheid is een kenmerk der kinderen Gods. Het is een droefheid met een geestelijke oorzaak, met als achtergrond de onvergankelijke dingen. De dingen, die men niet ziet. Het is een droefheid om de hoogste en allerheiligste belangen.

Zeker, de droefheid van Gods kind kan ook door verlies van tijdelijke dingen veroorzaakt worden. David was bedroefd, toen de Amalekieten Ziklag hadden leeggeroofd en de inwoners gevankelijk hadden weggevoerd, en Hiskia toen hij hoorde, dat hij sterven moest. Zelfs de Heere Jezus was bedroefd tot wenens toe toen Lazarus gestorven was.

Maar al is het dan een droefheid om aards gemis, dan is het toch nog een andere droefheid dan die der wereld. Dan is het toch in de diepste wortel droefheid naar God. Menigmaal zal ook Gods volk in droefheid struikelen, en zal de andere wet, die in hun leden is, welke strijdt tegen de wet huns gemoeds, hen gevangen nemen onder de wet der zonde; maar het beginsel des levens is anders. Er is in hen een nieuw schepsel, een planting Gods. Het verschil tussen een kind van God en een kind der wereld is o zo groot. Bij het kind des Heeren, hetwelk leeft uit het leven der wedergeboorte, is de Heere het grote Middelpunt van wat hij denkt, wil, lijdt en doet, ook van het leed om eigen kruis en zonde, ook van de droefheid om aards gemis. De Heere is, soms wel onbewust, de uitgang en de begeerte van zijn leven.

Bij het kind der wereld is het grote middelpunt van alle aandoeningen, ook van de vrome opwellingen, niets anders dan de mens en de wereld.

Bij Gods volk is de droefheid Godsgezindheid, en bij de wereld aardsgezindheid. Vandaar de droefheid over de aardsgezindheid in het hart van Gods volk. Er wordt droefheid naar God doorleefd in verschillende mate, naar gelang het karakter van Gods kinderen. Denkt aan het onderscheid tussen de stille, zachtmoedige Johannes en de vurige Petrus. Wij geloven, dat Petrus in zijn leven vaker moest terug komen dan Johannes; denk aan de zaal van Kajafas.

Er is dan een hartstochtelijke droefenis in het hart, dat schier gans verbrijzeld wordt. Een gaan in het zwart, een doornatten van d'e bedstede met zijn tranen. Maar er is ook een stemming van innig bedroefd zijn, een doorlopend bewust zelfmishagen, waarin de ziel gestadig verkeert. Er zijn er, die hun droefheid uitzuchten, zodat het aan hun gelaat te zien is en het door mensen wordt gehoord. 'Anderen treuren meer naar binnen, maar tonen aan de wereld een vrolijk gelaat.

Toch is het karakter der droefheid bij alle oprechten hetzelfde, namelijk de droefheid naar Godgezindheid. Het is een droefheid omdat ze tegen God gezondigd hebben, dat ze God beledigd hebben, dat ze de Geest smarten aangedaan hebben. Hun ogen zijn er voor geopend geworden, dat ze leven onder het ongenoegen Gods, en tevens krijgen zij er oog voor om te zien, dat hun medemensen ook medereizigers zijn naar de eeuwigheid.

Het is vooral ook 'n droefheid wanneer Gods eigen zaak schade lijdt door verwereldlijking of misvorming van die kerk. De ware vromen treuren het meest om Sions gruis, niet met de mond, maar met het hart. Het doleren (smart lijden) omdat de kerk God verliet, is de edelste droefheid naar God. Zelfs als het levensleed Gods kind persoonlijk treft, zal het door genade in dat leed de diepste oorzaak, namelijk de zonde, zoeken, en in die slagen des Heeren slaande hand zien. Ook dan zal dit verdriet droefheid naar God zijn. En niet minder als ze mogen aanschouwen het onnoemlijke van het lijden in de wereld, dat de mensheid zichzelf aandoet door de Godsverlating, der wereld zondeschuld, om het beledigde recht Gods, dat in de wereldgeschiedenis wordt gewroken. Kortom, in alles droefheid naar God. En bovenal naar mate voor dat volk de weg dieper wordt en ze in hun schaamte en schande voor God komen te staan, des te meer zullen hun tranen gaan vloeien en des te onmisbaarder zal de Heere worden. Heilige tranen van droefheid. De klacht van de naar God bedroefde is voor de Heere even welluidend en welbehagelijk als het vreugdegezang der beweldadigden. Want ze zingen bij beurten en op des Heeren tijd. En de droefheid der wereld? Welke is deze?

Met deze uitdrukking bedoelt de apostel niet zo zeer een wereldse droefheid, maar een droefheid van de wereld, een droefheid, zoals ge die bij de wereld vindt. Soms is het kind der wereld ook zogenaamd bedroefd Over de zonde. Niet omdat het de zonde haat, maar omdat het door de zonde zich van zijn levensglans berooft. Die droefheid vindt ge bij Judas, die, nadat hij Jezus verraden had, de afgrond voor zich geopend zag en in benauwdheid, zonder droefenis, uitriep; „Ik heb verraden onschuldig bloed". En bij zo vele anderen, die in hun geweten overtuigd zijn, dat er een God is. Die leeft en oordeelt, maar die juist om het werkelijk bestaan van God bedroefd zijn. Het zou voor hen een verademing zijn te weten, dat God niet is, of dat God, wel bestaande, niet heilig, niet almachtig is. De haat der wereld tegen God is een droefenis, geboren uit de wetenschap, dat men tegen die God machteloos staat. De droefheid der wereld gaat dus piet altijd om builen God. Het is zelfs mogelijk, dat het godsdienstige, dat, naar het woord van Calvijn, in elk menselijk hart sluimert, tot een zekere vroomheid ontkiemt; het is een zeker Godsverlangen, dat naar vormen zoekt. En in dat zoeken komt een soort droefheid naar God aan de dag, doch zonder zelfkennis en Godskennis. „De goddelozen, zegt mijn God, hebben geen vrede".

Sunnyside

Dit artikel werd u aangeboden door: De Saambinder

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 31 mei 1956

De Saambinder | 4 Pagina's

Een grote tegenstelling I

Bekijk de hele uitgave van donderdag 31 mei 1956

De Saambinder | 4 Pagina's