Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De Kerk

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Kerk

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

De vorige keer hebben we reeds gesproken over het ambt der gelovigen. Niet alleen de ambtsdragers, die een bijzonder ambt dragen, maar alle gelovigen hebben dus een ambt.

Over dat ambt aller gelovigen wordt gesproken in Zondag 12 van de Catechismus, als op de vraag: „Waarom wordt gij een christen genaamd? " geantwoord wordt: „Omdat ik door het geloof een Iidmaat van Christus en alzo Zijner zalving deelachtig ben, opdat ik Zijn Naam bekenne en mijzelf tot een levend dankoffer Hem offere, en met een vrije en goede consciëntie in dit leven tegen de zonde en de duivel strijde en hier namaals in eeuwigheid met Hem over alle schepselen regere". Het ambt aller gelovigen hangt ten nauwste samen met de christennaam. Deze christennaam is reeds vroeg in de kerkgeschiedenis ontstaan. We lezen dat m Antiochië Christus' volgelingen voor het eerst christenen werden genaamd (Hand. 11 : 26). Waarschijnlijk is die naam hen door de heidenen als scheldnaam eerst gegeven, doch die scheldnaam hebben zij als erenaam aanvaard. Deze naam, die in Antiochië dus voor het eerst gebruikt werd, vond terstond ingang bij de wereld, zoals wel blijkt uit het bekende woord van koning Agrippa: „Gij beweegt mij bijna een christen te worden". Maar ook in de gemeente zelf was deze christennaam weldra gangbaar en werd hij hoog geacht. Denk ook maar eens aan het woord van de apostel Petrus: „Indien iemand lijdt als een christen, die schame zich niet".

Er is dan een tijd in de kerkgeschiedenis geweest, dat de christennaam de geestelijke waarde dekte. De wereld was zelfs bang voor die naam. Dat blijkt zo duidelijk bij keizer Julianus de Afvallige. In zijn haat tegen Gods kerk, eiste hij op een gegeven ogenblik, dat de volgelingen van Christus niet langer christenen zouden genoemd worden, maar Galileeërs. Voor Gods volk was die naam tot een eretitel. Die naam van christen was hun dierbaar en inhoudsvol. Eén van, de martelaren verklaarde, toen men hem naar zijn naam vroeg, dat hij Probus heette, maar dat zijn edelste naam christen was. En keizer Theodosius sprak: „Ik vind er meer in een christen te zijn, dan om keizer te zijn".

In onze tijd is die chiistennaam echter zeer vervlakt. Bij velen is die naam inhoudloos geworden. Er zijn duizenden mensen, die christen heten, omdat zij geen heiden. Jood of Mohammedaan zijn. Een dominee-zendeling onder de Joden zat in Israël enige tijd geleden in een autobus. Bij hem kwam een man zitten, die een stuk varkensvlees bij zich had en die tevens behoorlijk naar sterke drank rook. In een gesprek, wat die man met de dominee aanknoopte, verklaarde de man, dat hij een christen was. De dominee antwoordde echter, dat hij daar niets van geloofde.

Het antwoord van die man was toen: „Wel dominee, gelooft u me niet? Ik zal het u bewijzen wat ik zeg. Ik heb sterke drank gedronken, en daaruit blijkt, dat ik geen mohammedaan ben, want die mogen geen alcohol gebruiken. Bovendien heb ik varkensvlees bij me, en daaruit blijkt zonneklaar, dat ik geen Jood ben, want bij de Joden is varkensvlees onrein. Ik ben dus geen mohammedaan en geen Jood, dus ben ik een christen". Dit gebeurde spreekt voor zichzelf, en zoals bij deze man, zó is het bij duizenden. De vraag: „Waarom wordt gij een christen genaamd? " zoals de Catechismus hem stelt, krijgt dus scherper accent, naarmate het christendom zijn christelijkheid verliest.

Hoe noodzakelijk is het boven alle naamchristendom door levendmakende bearbeiding des Heiligen Geestes een ware christen gemaakt te warden. Welk een betekenis krijgt voor zulken immers het woord van de apostel Paulus: „Evenwel het vaste fundament Gods staat, hebbende dit zegel: De Heere kent degenen, die Zijnen zijn, en: die de Naam van Christus noemt, sta af van ongerechtigheid". Dit is dus het kenmerk van de gekende Gods, namelijk dat zij in gemeenschap staan met het fundament der zaligheid, Christus. Zij zijn Christus' zalving deelachtig en staan zo in het ambt van profeet, priester en koning. Zijt gij zulk een christen?

V.laardingen

Dit artikel werd u aangeboden door: De Saambinder

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 11 oktober 1956

De Saambinder | 4 Pagina's

De Kerk

Bekijk de hele uitgave van donderdag 11 oktober 1956

De Saambinder | 4 Pagina's