Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De Dordtse leerregels. Hoofdstuk III en IV.  Artikel 4

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Dordtse leerregels. Hoofdstuk III en IV. Artikel 4

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Wel is waar, dat na de val in de mens enig licht der natuur nog overgebleven is, waardoor hij behoudt enige kennis van God, van de natuurlijke dingen, , van het onderscheid tussen hetgeen betameiijk en onbetamelijk is, en ook betoont enige betrachting tot de deugd en tot uiterlijke tucht. Maar zó ver is het van daar, dat de mens door dit licht der natuur zou kunnen komen tot de zaligmakende kennis Gods en zich tot Hem bekeren, dat hij ook in de natuurlijke en burgerlijke zaken dit licht niet recht gebruikt; ja, veel meer ditzelve, hoedanig het ook zij, op onderscheiden wijze geheel bezoedelt en in ongerechtigheid ten onder houdt, en dewijl hij dit doet, zo wordt hem alle verontschuldiging voor God benomen.

DAT DE MENS NOG ENIG LIGHT DER NATUUR HEEFT.

a. Een schriftuurlijke waarheid.

Artikel 4 roert een nog al wat moeilijke kwestie aan, waarover al heel wat is geschreven en gezegd. Daarom is het strikt nodig ons zo dicht mogelijk te houden aan wat de belijdenisschriften, op grond van Gods Woord, zeggen. Niet alleen behjden de Dordtse Leerregels, dat na de val in de mens nog enig licht der natuur overgebleven is, ook in de Nederlandse Geloofsbelijdenis, art. 14, wordt er van gezegd: „En heeft niets overgehouden dan kleine overblijfselen daarvan, dewelke genoegzaam zijn om de mens alle onschuld te benemen".

Sommigen hebben zich aan deze uitspraken der belijdenis gestoten en hebben de belijdenis van tegenstrijdigheid beschuldigd. Wanneer de mens alle uitnemende gaven verloren heeft, dan, zo zegt men, is er ook niets van overgebleven, en indien de mens echter enige kleine overbhjfselen overgehouden heeft, dan heeft hij ze niet geheel verloren. Toch is de behjdenis geheel schriftuurlijk, daar we lezen in Rom. 2 : 14—15: „Want wanneer de heidenen, die de wet niet hebben, van nature dingen doen, die der wet zijn, dezen, de wet niet hebbende, zijn zichzelf een wet, als die betonen het werk der wet geschreven in hun harten, hun geweten mede getuigende en de gedachten onder elkander hen beschuldigende of ook ontschuldigende".

Paulus spreekt er over, dat de heidenen de geschreven wet Gods niet hebben, maar dat zij toch enige dingen voorschrijven, volgen en verrichten, die God in Zijn wet heeft bevolen, en ook dat de heidenen enige dingen verbieden, die de Ijeschreven wet Gods de mens verbiedt. Er zijn onder de heidenen ook mensen, die trouw en eerlijk zijn, niet stelen enz. Weliswaar zijn de motieven, waaruit him handelingen voortkomen, anders dan bij de ware gelovigen. Een ware gelovige doet de wet uit het nieuwe levensbeginsel' der Uefde tot God; de hypocriet doet het uit liefde tot zichzelf, om er wat mee te schijnen; de heiden echter doet het vanwege de achtergebleven rest van Gods beeld, dat is door „enig licht der natuur".

Zo is er bij de mens nog enige kennis van God, en van het onderscheid tussen goed en kwaad, tusen hetgeen betamelijk is en hetgeen "onbetamelijk is. Het is daarom ook, dat wij bij het beeld Gods onderscheid maken tussen engere en ruimere zin. In engere zin gezien, is het beeld Gods ware kennis, gerechtigheid en heiligheid; als zodanig door de mens in de val geheel verloren. In ruimere zin verstaat men onder het beeld Gods datgene, waardoor de mens van andere schepselen is onderscheiden, dus wat het wezen van de mens uitmaakt en zonder hetwelk de mens zou ophouden mens te zijn, ja een dier, een stok of blok zou worden. Dit artikel 4 gaat in tegen de leer der remonstranten, die het hebt der natuur, de gemene gratie, op één lijn stelden met de genade in Christus. Onze gereformeerde is vaderen hebben aan beide zijden de schriftuurhjke leer der gemene gratie, het licht der natuur, zuiver beleden. Onderschatting hiervan neemt de band tussen schepping en herschepping geheel weg. Oüerschatting miskent de noodzakehjkheid der wedergeboorte als hartvemieuwende genade, waardoor alleen het beeld Gods, in Christus, kan hersteld worden.

b. Dat door het licht der der natuur wij niet tot de zaligmakende: kennis komen.

De remonstranten leren, dat de mens door goed gebruik van dit licht der natuur de zaligmakende genade en de genade zelf kan verkrijgen. Zij beleden (Verw. der Dwal. III en IV, 5): „Dat de verdorven en natuurlijke mens de gemene genade (d.i. het licht der natuur) of de gaven, hem na de val nog overgelaten, zo wél gebruiken kan, dat hij door dat goed gebruik een meerdere, namelijk de evangeHsche of zaligmakende genade en de genade zelf allengskens en bij trappen zou bekomen. En dat in dezer voege God Zich van Zijn zijde betoont gereed te zijn om Christus aan alle mensen te openbaren, naardien Hij de middelen, die tot bekering nodig zijn, genoegzaam en krachtig aan allen toedient".

De remonstranten zien, in de grond der zaak, geen wezenlijk verschil, maar een graadverschil tussen het licht der natuur en de zaligmakende genade. De remonstrant ontkent in wezen de totale verdorvenheid des mensen en het eenzijdige werk Gods in de wedergeboorte en bekering van de mens.

In artikel 4 wordt voorts onderscheiden tussen bezit en gebruik van het licht der natuur. - Bij alle mensen is nog een ingeschapen Godskennis, omdat „het kennelijke Gods" in de mens is. In alle mensen is een indruk van een hoger Wezen, zonder te weten wie en wat dat hoger Wezen is. Zonder het licht der Schrift zal dat de mens nooit brengen tot de keimis van de ware God. Alhoewel de kennis van deugd en ondeugd, goed en kwaad, in de mens van nature nog aanwezig, wel de middellijke oorzaak is van de zedelijkheid, die een maatschappelijk leven mogelijk maakt.

Het is ook aan de andere zijde waar, dat er van het gebruik van het „enig overgebleven licht" niet veel terecht komt. Wanneer de normen van Gods Woord wegvallen, gaat het er met het licht van de natuur dikvdjls zeer raar naar toe, men lette maar op de heiden wereld. En alle wetenschap en godsdienst, die haar oorsprong vanden in het licht der natuur, zijn dwaasheid voor God, want de natuurlijke mens begrijpt niet de dingen, die des Geestes Gods zijn.

c. Dat daarin niemand te verontschuldigen is.

Onschuldig voor God is geen mens; de mens is verantwoordelijk voor al zijn doen en laten. De mens is een redelijk wezen, in wie het oorspronkelijk menselijke nog niet geheel verdwenen is. Om dit gebleven menselijke kan het zondige in hem schaamte, berouw, vrees enz. veroorzaken. Tegen de Luthersen hebben onze vaderen volgehouden, dat de mens, hoe diep ook gevallen, geen blok of steen geworden is. Door de „kleine overblijfselen" wordt de verantwoordelijkheid van de mens ten volle gehandhaafd, wordt aan de mens alle onschuld ontnomen. Te meer waar de mens het licht der natuur misbruikt en dat in ongerechtigheid verduistert. Zo zal in de dag der dagen niemand kunnen zeggen: Ik wdst niet dat God bestaat. Ook niet de godloochenaar en de atheïst. Alle tegenspraak zal op deze doorluchtige dag verstommen. Ook de verst verscholen ongelovige of heiden komt dan van God niet af, waimeer de boeken geopend zullen worden, namelijk het boek van Gods alwetendheid en het boek der consciëntie.

„Het licht schijnt in de duisternis, en de duisternis heeft het niet begrepen" (Joh. 1 : 5).

’s-Gravenhage

Dit artikel werd u aangeboden door: De Saambinder

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 22 augustus 1957

De Saambinder | 4 Pagina's

De Dordtse leerregels. Hoofdstuk III en IV.  Artikel 4

Bekijk de hele uitgave van donderdag 22 augustus 1957

De Saambinder | 4 Pagina's