Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Een gebed in geest en waarheid II

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Een gebed in geest en waarheid II

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Leer mij Uw welbehagen doen, want Gij zijt mijn God; Uw goede Geest geleide mij in een effen land. Psalm 143 : 10

Wat is dat welbehagen? Dat Hij Zdjn volk geve sieraad voor as, vreugdeolie voor itreurigheid, en het gewaad des lofs voor een benauwde geest. God voisrt Zijn welbehagen udt in bet leven van David en nu drukt hem de smant over de iteigenstand, idie 'hij in zich gevoelt om de weg van druk en hjden te betreden. Hij zegt: Heeme, bewaar mij voor opstand; het is alles onder Uw besluit en voorzienigheid, maar leer mij elk ogenblik Uw welbehagen doen. Bewaar mij toch voor een Asafs gestalte, opdat ik niet uitroepe: „Mijn bestraffdiig is er alle morgens en Gij geeft de goddelo^zen vrede". Bewaar mij voor een Jacobs gestalte, die uitroept: „AUe .dingen zijn tegen mij". Laat mij voor U bukken; schenk mij, Heere vereniging met Uw deugden; geef, Heere, dat iik dagelijks mijn kruis op mocht nemen en vrolijk U achteraan mocht dragen met opgericht hoofd. Geef mij Uw welbehagen niet alleen te weten, maar ook te doen; ook in mijn zieleleven. De mens is het met God niet eens, ook niet in de leiiding van het zieleleven. Wat lis het toch nodig te vragen: „Leer mij Uw welbehagen doen". Opdat ik in onderwerping des harten lere uitroepen:

Zoekt de Heer' en Zijn wonderwerken;
Zoekt Zijn aanschijn, daarop wilt merken.
Vergeet Zijn grote daden niet.
Vertelt Zijn wonderen met vliet,
Roemt Zijn oordelen en Zijn Woord,
Die de Heer' Zelf gebracht heeft voort.

Wat ligt ar een onverenigheid in het leven van Gods volk met de weg der zaligheid. Wat een opstand, want wij wiiUen niet geleerd worden. God komt donkere wegen n: iet Zijn kiaderen te houden, opdat zij leren vragen: „Leer mij Uw welbehagen doen". Het is: geen hol woord, dat David spreekt, want hij mag er bijvoegen: „Want Gij zijt mijn God". „Leer mij Uw welbehagen doen, want Gij zijt mijn God". Hoe donker ook Gods: weg moog' wezen. Hij ziet in gunst op die Hem vrezen. Zie het bij Jona. Toen Jona in de vis was, zei hij: „Het wier was aan mijn hoofd gebionden". Ook hij had het onderwijs des Heeren nodig en dat heefit hij ook ontvangen, want hij zegt: „Nochtans zal ik de tempel Uwer heiligheid weder aanschouwen". Hoe, dat geeft hij over aan de Heere. Hij zegt: „Ik was nedergedaald tot de gronden der bergen; de grendelen der aarde waren om mij henen in eeuwigheid; maar Gij hebt mijn leven uit het verderf opgevoerd, o Heere, mijn God". David zegt: „Want Gij zijt mijn God". Dat doet de kerk uitzien en zeggen: O, dat ook ok in het donker kon zeggen: Gij zijt mijn God. Hoe wordt Hij hun God? Door verkiezing en door kopdng.

David was het met God eens geworden, daarom roept hij uit: „Ik ben Uw gramschap dubbel waardig". Maar hij mocht door genade ook zeggen: „Want Gij zijt mijn God". Het eigendom van Hem te zijn geeft David steun. Dat doet hem xiitroepen: „Met mijn God spring ik over een mutir en dring ik door een bende". Er zijn toch onderscheiden staalden in het leven van David; wat hij hier uitdrukt is geen vrucht van het ogenblik, maar van zijn ganse leven. De Heere was zijn God geworden dn voor- en tegenspoed, dn alle uiterhjke en innerlijke omstandigheden. Dit komt zo duidelijk uit dn het eerste vers van de Psalm waaruit wij onze tekst genomen hebben. Daar wi David niet, dat de Heere zonder meer zijn gebed verhoren zal. Neen, hij zegt: „O Heere, hoor mijn gebed, neig de oren naar mijn smekingen; verhoor mij naar Uw waarheid, naar Uw gerechtiglieid". Het geloof van David richt zich op Hem, Die in waarheid en gerechtigheid Zijn welbehagen volvoert. Wie zal nu zulk een gebed door Gods Geest, met Gods Geest, kunnen bidden? Hebt gij ooit zulk een gebed: „Want Gij zijt mijn God", met .een sterk vertrouwen gebeden?

Wat ligt «r dan in de ziel? De toeëigening van Ghiristus, die hen doet uitroepen: „Gij zijt opgevaren in de hoogte; Gij hebt de gevangenis gevankelijk gevoerd; Gij hebt gaven genomen om uit te delen onder de mensen; ja, ook wederhoiigen om bij U te wonen, o Heere God". Als er gevraagd wondt: „Welke ds uw enige .troost, heide •in leven en starven? ", dan antwoordt .de onderwijzer: „Dat ik met lichaam en ziel, beide in het leven en sterven, niet mijns, maar mijns getrouwen Zaligmakers Jezus Christu» eigendom iben. Die met Zijn diorbaar bloed voor 'al mijn zonden volkomen betaald, en mij uit alle geweld des 'duivels verlost heeft; en alzo bewaar.t, .dat zonder .de wil mijns hemelsen Vaders geen haar van mijn hoofd vallen zal, ja ook, dat mij alle ding tot inijn zaligheid dienen moet. Daarom Hij mij ook door Zijn Heüige Geest des eeuwigen levens verzekert, en Hem voortaan te leven, van harten willig en bereidt maakt".

Daar hebt gij .de zieletoestand van David: „Want Gij zijt mijn God". Ik heb .deel aan Uw wijsheid, ik heb deel 'aan Uw gereohtigheid, .ik heb deel aan Uw heiligheid. Maar dan eigen toestand, ellende en onwaardigheid ziende, roept hij met .de ganse kerk uit: „En ga niet in het gericht met Uw knecht; want niemand, die leeft, zal voor Uw aangezicht rechtvaardig zijn. Verhoor mij naar Uw waarheid en naar Uw gerechtigheid". De benauwdheid en strijd waarin hij verkeert en eigen zwakheid en ellendigheid kermende, .doet hem Go.d aanlopen als een waterstroom, maar ook .erkennen .de weldaden Gods, hem van ouds bewezen. De kracht van het geloof heeft zijn ziel vervuld, zijn smart weggenomen. Niets staat in de weg, er is een weg gebaand maar Gods welbehagen. Dat mocht de sterkte zijn van al Gods volk.

Wie kan David nazeggen: „Want Gij zijt mijn God"? Waar ligt het in de ziel om met Habaloik uit te roepen: „Alhoewel de vijgeboom niet bloeien zal, en geen vrucht aan de vdjnsitok zijn zal, dat het werk des olijfbooms liegen zal, en .de veldfen , geen spijze voortbrengen; idat men .de kudde uit de kooi afscheuren zal, en dat er geen rund in de stallingen wezen zal; zo zal ik nochtans in .de Heere van vreugde opspringen, ik zal mij verheugen in .de God mijns hails". Paulus en .Silas zongen in de kerker van Fdlippi Gode lofzangen te midden van de donkerheid. De profeet roept ons toe: „Die in .de duisitemis wandelt en geen lidht heeft, .dat hij betrouwe op de Naam des Heeren".

Wat ligt bet vaak anders bij Gods volk, maar ook hoevelen lopen er met Christus op 'de .lippen bij wie het nog nooit .nood is geworden; .die nog nooit leerden uitroepen: „Treedt niet in het gericht met Uw knecht, want niemand, die leeft, zal voor Uw aangezicht rechtvaardig zijn". En voor wie nog nimmer het welbehagen des Vaders in Christus 'Ontsloten werd, waarvan David uitriep; „Daarin is al mijn heil en al mijn lust".

Dat verbond, die band kan niet verbroken worden. De Heere zegt in Hoséa: „Ik zal zeggen tot Lo-Ammi; Gij zijt 'Mijn volk; en dat zal zeggen: O, mijn God", Zaj mogen in Christus .de toenadering .tot Hem bekomen. Zou de kerk daarnaar niet staan? O, wanneer zij de dwaasheid in zichzelf en de afstand en toestand van 'hun leven leren kennen, zouden zij, .dan niet vragen: „Leer mij Uw welbehagen .doen, want Gij zijt mijn God".

Wat heeft David nodig? Al ligt nog zo stark in .de ziel, •dat God zijn God is, hij heeft nodig door Gods Geest geleid te worden, want hij roept uit: „Uw goede Geest geleide mij in een effen land". Nooit kan hij buiten Gods .Geest. SO'ins zegt Gods volk: Als ik dat zeggen kon: „Gij zijt mijn God", dan was ik overal uit. Maar David zit nog in .de ellende. Hoor 'hem maar kermen in Ps. 42: „O, mijn God, mijn ziel buigt zich neder in mij, 'daarom gedenk ik Uwer uit het land van de Jordaan en 'Herm'on, uit 't klein gebergte. De afgrond roept tot de afgrond, bij het gedruis Uwer watergoten; al Uw baren en Uw golven zijn over mij henengegaan".

Daar gaat hij tussen de bergen^ en uit de nood roept hij: „Uw goede Geest geleide mij 'in een 'effen land". David heeft nodig, .dat Gods Geest hem leide in des Heeren wet en getuigenis, opdat hij zich .daarin zou mogen verlustigen. David 'heeft 'die Geest nodig, anders kan hij geen gebruik maken van Christus, en kan hij niet zeggen: „O, mijn God". Maar als' die Geest hem geleidt mag hij over alles heenzien. Christus heeft van Hem gezegd: „Maar wanneer Die gekomen zal zijn, namelijk .de Geest .der waarheid. Hij zal u in al de waarheid leiden; want Hij zal van Zichzelf niet spreken, maar zo wat Hij gehoord zal hebben, zal Hij spreken, en de toekomende dingen zal Hij u verkondigen". Daarin ligt alle rijkdom van Gods volk uitgestald.

Wijlen Ds. F. J. DIELEMAN

Dit artikel werd u aangeboden door: De Saambinder

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 13 augustus 1959

De Saambinder | 4 Pagina's

Een gebed in geest en waarheid II

Bekijk de hele uitgave van donderdag 13 augustus 1959

De Saambinder | 4 Pagina's