Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De brief aan de gemeente van SARDIS 1

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De brief aan de gemeente van SARDIS 1

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

En schrijf aan de engel der gemeente, die te Sardis is: Dit zegt, Die de zeven geesten Gods heeft, en de zeven sterren: Ik weet uw werken, dat gij de naam hebt, dat gij leeft, en gij zijt dood. Zijt wakende, en versterk het overige, dat sterven zou; want Ik heb uw werken niet vol gevonden voor God. Gedenk dan, hoe gij het ontvangen en gehoord hebt, en bewaar het, en bekeer u. Indien gij dan niet waakt, zo zal Ik over u komen als een dief, en gij zult niet weten op wat ure Ik over u komen zal Doch gij hebt enige weinige namen ook te Sardis, die hun klederen niet bevlekt hebben, en zij zullen met Mij wandelen in witte klederen, overmits zij het waardig zijn. Die overwint, die zal bekleed worden met witte klederen; en Ik zal zijn naam geenszins uitdoen uit het boek des levens, en Ik zal zijn naam belijden voor Mijn Vader en voor Zijn engelen. Die oren heeft, die hore wat de Geest tot de gemeenten z^. Openbaring 3 : 1—6

Sardis was eertijds een zeer rijke stad, de hoofdstad van het koninkrijk Lydië, Haar laatste koning — Croeses — was vermaard om zijn onmetelijke rijkdom. Maar toen 't koninkrijk door Antiogus de Grote overwonnen werd, eindigde hij zijn leven op het schavot. Ondanks al zijn rijkdom werd hij overwonnen en stierf als een verdachte.

Hieruit kunnen wij leren dat ook onze rijkdom ons niet gelukkig zal kunnen maken. In de tijd van de Heere Jezus is Sardis door een aardbeving verwoest. Later is zij onder Tyberius weer opgebouwd. De apostel Johannes schrijft deze brief ongeveer 80 ó, 85 jaren na de geboorte van de Heere Jezus. In deze tijd is Sardis dus weer op weg om een rijke handelsstad te worden, gelegen in een vruchtbaar dal, aan een rivier die zelfs ook goud in haar water meevoerde, hetgeen daar ook — ten dele althans — uit water gewonnen werd.

Bij al de rijkdom van de stad Sardis heeft de Heere ook nog de weldadigheid aan haar bewezen, dat het Evangelie daar werd geplant, om te verkondigen de rijkdom van de verlossing die in Christus Jezus is. Er zijn er in dat rijke Sardis, die het Evangelie van Gods genade hebben verkozen boven al de schatten en rijkdommen van de wereld. Daar zijn er, die het Evangelie hebben aangenomen. Er is een christelijke gemeente ontstaan.

Maar wanneer Johannes in de Naam des Heeren zijn brief schrijft, is er in die gemeente al een droevige inzinking gekomen. Heel ernstig is al direkt de aanhef: „Dit zegt. Die de zeven Geesten Gods heeft, en de zeven sterren: Ik weet uw werken, dat gij de naam hebt, dat gij leeft, en gij zijt dood". Ontstellend getuigenis! Dit zegt niemand minder dan de eeuwig gezegende Immanuël, verhoogd aan des Vaders rechterhand. Hij, Die met Zijn zeven Geesten de harten der mensen doorzoekt. Hij Die de zeven sterren in Zijn rechterhand houdt, die sterren dus in Zijn macht houdt, onder Zijn bescherming, onder Zijn besturing, onder Zijn regering. Hij doorziet de engel der gemeente. Ja, hij heeft de naam dat hij leeft. En wellicht denkt hij ook van zichzelf dat hij leeft. In de gemeente spreekt hij met zoveel gaven en schone woorden dat hij zich reeds een naam heeft verworven! Uiterlijk heeft het nog wel de schijn van een bloeiende gemeente in Sardis. De gemeente breidt wellicht nog uit; men getuigt van haar dat zij de levende gemeente van Christus is. Men roemt haar, alsmede haar voorganger.

Maar welk een vreselijke tegenstelling vormt het getuigenis des Heeren met die uiterlijk zo schone schijn: en gij zijt dood! Vernietigend is het oordeel van Christus! Verpletterend voor hem, die zich de naam had verworven een waarachtig levendgemaakte te zijn. Hij, die getrouw en standvastig behoorde te zijn in een Godzalige wandel, die de gemeente zou moeten voorgaan in het ijverig betrachten van Gods geboden, is geestelijk dood. De Heere zegt wel: „Ik weet uw werken, maar dat zijn dode werken". Hier is het geen bemoediging als hij dit zegt. Integendeel, want hier volgt direkt op: „dat gij de naam hebt dat gij leeft, en gij zijt dood". Het zijn geen werken die geschieden uit vurige liefde en door een standvastig geloof. Zijn werken kunnen Gode niet behagen.

Hierin ligt ook voor ons een ernstige waarschuwing. Zover kan het gaan, dat een gehele gemeente achting voor ons heeft, dat wij bekend zijn onder het volk van God, een naam en plaats hebben onder de kinderen Sions, terwijl de Heere van ons zou moeten zeggen: ge hebt de naam dat ge leeft, maar ge zijt dood. Het getuigenis van mensen is soms zo geheel anders dan het oordeel Gods. Want Hij ziet het hart. Hij blikt door met Zijn alziend oog, tot in de diepste schuilhoek van het hart. Al doen wij ons ook nog zo mooi voor. Hij weet wel hoe de werkelijkheid is.

Dat wij daarom steeds weer behoefte mochten hebben aan eerlijkmakende genade. Immers, het Woord des Heeren roept ons telkens weer op tot een ernstig zelfonderzoek. En wij kunnen het weten of het waarheid in het binnenste is. De onmiskenbare bewijzen van de Goddelijke verkiezing, van Zijn genade in het hart des mensen zijn: geloof, hoop en liefde. Het is waar, wanneer we spreken over het geloof moeten we scherp onderscheid maken tussen het historisch geloof en het zaligmakend geloof. En als het gaat over de hoop, hebben we wel degelijk te onderzoeken of wij een hoop koesteren die we zelf hebben gevoed, of dat het mag zijn die zaligmakende, levende hoop, waarvan de apostel Petrus zegt: „Geloofd zij de God en Vader van onze Heere Jezus Christus, Die naar Zijn grote barmhartigheid ons heeft wedergeboren tot een levende hoop, door de opstanding van Jezus Christus uit de doden". En de liefde? Kan men zich ergens beter in beproeven dan hierin, of men de waarachtige, ongeveinsde liefde heeft, de liefde, die van God komt en zich tot Hem keert? En waar de liefde tot God uitgestort is in het hart, zal de liefde tot Zijn kinderen niet gemist worden. Want als één lid lijdt, lijden aUe leden.

Rotterdam-Z

Dit artikel werd u aangeboden door: De Saambinder

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 15 juni 1961

De Saambinder | 4 Pagina's

De brief aan de gemeente van SARDIS 1

Bekijk de hele uitgave van donderdag 15 juni 1961

De Saambinder | 4 Pagina's