Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

DE BRIEF aan de gemeente van LAODICEA

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DE BRIEF aan de gemeente van LAODICEA

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

En schrijf aan de engel der gemeente der Laodicensen: Dit zegt de Amen, de trouwe en waarachtige Getuige, het Begin der schepping Gods: Ik weet uw werken, dat gij noch koud zijt, noch K heet; och, of gij koud waart, of heet!  Zo dan, omdat gij lauw zijt, en noch koud, noch m heet, Ik zal u uit Mijn mond spuwen. . Want gij zegt: Ik ben rijk en verrijkt geworden, en  heb geen dings gebrek; en gij weet niet dat gij zijt ellendig, en jammerlijk, en arm, en blind, en naakt.  Ik raad u, dat gij van Mij koopt goud, beproefd komende uit het vuur, opdat gij rijk moogt worden; en witte klederen, opdat gij mocht bekleed worden,  en de schande uwer naaktheid niet geopenbaard  worde; en zalf uw ogen met ogenzalf, opdat gij zien  moogt.

 Zo wie Ik liefheb, die bestraf en kastijd Ik; wees  dan ijverig en bekeer u.  Zie, Ik sta aan de deur, en Ik klop; indien iemand  Mijn stem zal horen, en de deur opendoen, Ik zal tot hem inkomen, en Ik zal avondmaal met hem houden,  en hij met Mij.  Die overwint, Ik zal hem geven met Mij te zitten in  Mijn troon, gelijk als Ik overwonnen heb en ben  gezeten met Mijn Vader in Zijn troon.  Die oren heeft, die hore wat de Geest tot de gemeenten zegt.

IOpenbaring 3 : 14—22

Laodicéa was een rijke handelsstad in Frygië; niet ver van Colosse verwijderd. Zij lag in een vruchtbare streek, waar zeer veel schapen gehouden werden, waarvan de fijne zware wol een groot deel vormde van haar levendige handel. Ook hier bevindt zich een gemeente. Doch hoe droevig is de toestand van die gemeente. Tegenover het lieflijke beeld van de gemeente van Piladelfia staat het vreselijke beeld van de lauwheid der Laodicensen. „Dit zegt de Amen, de trouwe en waarachtige Getuige, het Begin der schepping Gods". Hoe onverbiddelijk en standvastig is Zijn Woord! Hetgeen uit Zijn lippen ging blijft vast en onverbroken. Hij is het, Die Zichzelf altijd gelijk blijft in bedreiging van goddelozen en in belofte voor rechtvaardigen. Hij is het. Die voor Zijn kerk de zaligheid verwierf. Die volkomen gerechtigheid aanbracht, waarmee Hij de Zijnen wil bekleden voor het aangezicht des Vaders. Hij is de Amen, de waarachtige Getuige; Zijn woord is het einde van alle tegenspraak. Hij is het Begin der schepping Gods. Uit en door Hem zijn de hemelen gemaakt. Hij is het Begin, de Oorsprong van al het geschapene. Zonder Hem is geen ding gemaakt, dat gemaakt is. Hij is de eeuwige Zoon van God.

Hoe ernstig is ook hier weer de aanhef van des Heeren brief. Steeds weer geeft Hij Zichzelf andere namen. En steeds passend bij de inhoud van Zijn brief, bij de boodschap die Hij voor elke gemeente in het bijzonder heeft.

„Ik weet uw werken, dat gij noch koud zijt noch heet; och, of gij koud waart, of heet!" Vreselijk woord van de waarachtige Getuige. De gemeente van Laodicéa heeft het Evangelie wel aangenomen, maar dat was slechts uiterlijk. Thans is zij noch koud noch heet. Was zij koud, in haar vijandschap tegen God, zodat zij Hem willens en wetens de rug toekeerde, de Heere zou haar loslaten en niet meer tot haar spreken. Was zij heet, was zij brandend van liefde en ijver voor de Naam des Heeren, Hij zou een welgevallen in haar hebben, zoals in de gemeente van Philadelfia. Maar zij is noch koud noch heet. Zij heeft geen liefde, geen vurige ijver voor de Naam des Heeren. Zij heeft geen blijdschap in Hem, geen praktische beleving van haar belijdenis. Wel heeft zij de waarheid beleden en heeft daarom nog de naam van een christelijke gemeente, maar de meesten missen de genade voor hun eigen hart. Nochtans zijn zij vergenoegd, zorgeloos en lusteloos. Het uiterlijk aannemen van de Waarheid was voor hen genoeg. Over de innerlijke beleving ervan bekommerden zij zich niet. Daarom lezen we verder: „Zo dan, omdat gij lauw zijt, en noch koud, noch heet, Ik zal u uit Mijn mond spuwen". Christus walgt van die lauwheid der Laodicensen, zoals de mens walgt van lauw water of voedsel. Hij zal het dan ook niet langer gedogen. Hij zal hen uit Zijn mond spuwen. Vreselijk getuigenis voor de gemeente van Laodicéa.

Doch deze brief wordt — evenals alle andere — besloten met: Die oren heeft, die hore wat de Geest tot de gemeenten zegt! Dus ook voor deze tijd en voor onze gemeenten geldt dit woord des Heeren. Heilige ernst mocht ons vervullen wanneer wij dit overdenken. Immers, hoeveel lauwheid wordt ook bij ons niet gevonden. Zelfs Gods kinderen moeten tot hun schande bekennen dat zij nog zo vaak noch koud noch heet zijn. En daarvan zegt de Heere in de brief aan Efeze: „Ik heb tegen u, dat gij uw eerste liefde hebt verlaten". Dus ook in Zijn kinderen bestraft Hij die lauwheid, dat kwijnen van hun eens zo vurige liefde voor Hem en Zijn dienst.

En als de Heere van Zijn volk zegt: „Ik heb tegen u....", hoezeer zou Zijn woord dan hen moeten aangrijpen, die nog nimmer warm geworden zijn voor de Heere en Zijn dienst, noch voor hun eigen zaligheid. Die nog wel vasthouden aan de leer, aan hun belijdenis, maar zich — evenals de Laodicensen — niet bekommeren om de beleving daarvan in hun hart. Hoe zouden zij, die onder de ernstigste vermaningen en lieflijkste nodigingen noch koud, noch heet te krijgen zijn, voor des Heeren Woord moeten beven. Ja, uitwendig loopt men soms wel warm. Men ijvert wel voor de leer der Waarheid, en voor de uiterlijke vorm der gemeente, maar de Heere ziet het hart aan. Wat baat ons onze rechtzinnigheid, ons vasthouden aan de zuivere leer, en ons ijveren daarvoor, wanneer het niet voor ons persoonlijk een zaak des harten wordt, en wanneer we onze eigen eeuwige belangen voorbij zien? Is dat dan niet het belangrijkste? Gaat het dan niet op een alles beslissende eeuwigheid aan? Durft de mens in die lauwe toestand de walging van Christus trotseren? Durven wij de toekomst in, zonder dat we ernst maken met de wetenschap dat we straks voor de waarachtige Getuige zullen moeten verschijnen. Die met Zijn alwetendheid doorblikt tot in de diepste schuilhoek van het hart? Weet de mens dan niet, dat hetgeen Hij eenmaal gesproken heeft tot de gemeente van Laodicéa, vast en onverbroken blijft? Dat toch de ernst van de zaak ons mocht doordringen.

Rotterdam-Z

Dit artikel werd u aangeboden door: De Saambinder

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 7 september 1961

De Saambinder | 4 Pagina's

DE BRIEF aan de gemeente van LAODICEA

Bekijk de hele uitgave van donderdag 7 september 1961

De Saambinder | 4 Pagina's