Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Algemene Verzoening?

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Algemene Verzoening?

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Menigmaal wordt geredetwist over het antwoord, dat de Heidelberger Kateohismus geeft in Zondag 15, op de vraag: Wat verstaat gij door het woordeke geleden? en dan zegt: „Dat Hij aan lichaam en ziel de ganse tijd Zijns levens op de aarde, maar in zonderheid aan het einde Zijns levens, de toorn Gods tegen de zonde des ganse menselijke geslachts gedragen heeft, opdat Hij met Zijn lijden, als met het enige zoenoffer, ons lichaam en onze ziel van de eeuwige verdoemenis verloste, en ons Gods genade, gerechtigheid en het eeuwige leven verwierve". Over de vet gedrukte woorden gaat het dan bijzonder. Velen willen dit dan zó uitleggen, dat Christus in Zijn onuitsprekelijke lijden voor het ganse menselijke geslacht, dus voor alle mensen, de toom Gods gedragen, en alzo v-oor alle mensen geleden heeft, dat wil dus zeggen: ook voor Kaïn, voor Ezau, voor Achitofel, voor Saul, voor Judas enz.

Allereerst dient echter te worden •opgemerkt, dat in dit antwoord niet staat „voor", maar „tegen" de zonde des ganse menselijken geslachts. De toom Gods tegen de zonde is Immers de ondeelbare toom, 'die niet te splitsen is In een deel dat rust op de uitverkorenen, en een deel waaronder de 'goddelozen eeuwig zullen verzinken. Gods toorn is Zijn heilige niet te delen afkeer en gramschap tegen alle zonden. Deze niet te splitsen of te delen toom tegen de zonde van het ganse menselijke geslacht is op Christus uitgestort, en die heeft Hij gedragen, doch niet voor alle mensen. Wij hebben hierbij er immers op te let-ten hoe Christus daaronder kwam. Nodig is hierbij op te merken, dat de verkiezing is vóór het verbond.

De verkiezing van al Gods uitverkorenen Is geschied in Christus. Paulus getuigt: „Gelijk Hij ons uitverkoren heeft in Hem, voor de grondlegging der wereld", Ef. 1:4. Hoe zouden echter die uitverkorenen, die met alle Adamskinderen zich in hun verbondshoofd van God hebben losgescheurd en onder de toom 'Gods met alle andere schepselen moeten verzinken, ooit in Gods gemeenschap in een verzoende betrekking met God hersteld in de 'heerlijkheid, waartoe ze uitverkoren zijn, kunnen delen? Zie, daartoe gaf Christus Zich vrijwillig over, als hun Hoofd hen representerende in het verbond 'der verlossing of verbond der genade van eeuwigheid. Plaatsbekledend en schuldovememend voor al degenen, die in Hem verkoren waren, gaf Hij Zich over om voor hen de ondeelbare toom Gods te doordragen, de wet van Zijn vloek te ontwapenen, de dood te verslinden tot overwinning en het leven onsterfelijk aan te brengen. Ja, zulk een voldoening voor hen te geven ten leven, dat al de deugden Gods uitstralen in hun volkomen herstelling. Christus kwam dus onder de toom Gods tegen de zonde des ganse menselijken geslachts, niet voor alle mensen, maar „alléén" voor al degenen, die in Hem waren, als hun Hoofd, Borg en Plaatsbekleder. De beperking der zaligheid ligt dus niet in de offerande van Christus, maar in het welbehagen van de verkiezing des Vaders in Hem.

Wanneer alle mensen verkoren waren, had Christus alzo niet meer behoeven te lijden, daar Hij de toom Gods droeg tegen de zonde van het ganse menselijke geslacht, doch wanneer slechts een heel enkele uitverkoren was, had Hij ook niet minder kunnen lijden. Onze vaderen zeggen zo kostelijk in de Dordtse leerregels, in hfdst. 2 art. 3: „Deze 'dood des Zoons Gods is de enige en volmaakte offerande en genoegdoening voor de zonden; van oneindige kracht en waardigheid, overvloedig genoegzaam tot verzoening van de zonden 'der ganse wereld".

Nooit kan derhalve ruim genoeg van die geheel enige offerande van Christus dus ook gesproken worden. Nooit heeft iemand te twijfelen of voor zulk één krachtens zijn verloren staat het nog mogelijk is om zalig te worden. Al kwam heel de wereld, die gerechtigheid zou niet te kort schieten.

Van de bespreking echter, doch tegelijk ook van de onwankelbare zekerheid der zaligheid, zeggen ze, ziende op datgene, wat al degenen, die van eeuwigheid in Christus zijn, in Hem hebben, in dat zelfde hoofdstuk, artikel 8: „Want dit is geweest de ganse vrije raad, de genadige wil en het voornemen Gods des Vaders, dat de levend- en zaligmakende 'kracht van de dierbare dood Zijns Zoons zich uitstrekken zou tot al de uitverkorenen, om die alléén met het rechtvaardigmakend geloof te begiftigen, en door ditzelve onfeilbaar tot de zaligheid te brengen " Dit „brengen" tot de zaligheid, waarvan onze vaderen spreken, is ook de uitverkorenen noodzakelijk.

Bij alles wat ze immers in Christus vóórwerpelijk mogen bezitten zijn ze van nature, gelijk Paulus zeer terecht zegt: „Kinderen des toorns gelijk al de anderen", Ef. 2 : 3. Van nature zijn wij allen zander onderscheid ^kinderen van Adam., en liggen krachtens onze bondsbreuk in hem in een verbroken werkverbond als gevonnisten onder Gods toom, waardig eeuwig te verzinken. Tot de onderwerpelijke beleving van de zaligheid, die de uitverkorenen In Christus vóórwerpelijk bezitten, is ook hun persoonlijk onmisbaar, door staatsverwisseling uit de staat der verlorenheid in Adam, overgiet te worden to de staat des levens der genade Gods in Christus. Die onderwerpelijke staatsverwissehng is een leder onmisbaar om welgetroost zalig te kunnen leven en sterven. Hierbij wordt het in de praktijk zo waar, dat de toerekening Gods altijd aan de aanneming des geloofs voorafgaat. Gelukkig zijn degenen, die zichzelf leren veroordelen, die het nodig hebben de onderwerpelijke beleving van dat heil in Christus te mogen ervaren door de toepassing des Heiligen Geestes. Zulken zullen niet trachten achter de besluiten zioh te verbergen, of de schuld van hun verloren gaan op God te werpen, met mlsbruik van zijn verkiezing van eeuwigheid.

Degenen, die het waarlijk om God, en Zijn genade te doen is, wordt het besluit van de verkiezing ook geen struikelblok, doch soms wel een reden tot hoop. De verkiezing tó immers uit soeverein welbehagen, zonder aanmerking van iets dat van de mens is. Juist daarom kan het dan nog voor zulken. Welnu, «Me zó met zichzelf er bulten vallen in het vonnissen van zichzelf en rechtvaardigen van God, zij zullen niet worden beschaamd, maar op des Heeren tijd ervaren in de ontsluiting en toepassing van Christus en Zijn gerechtigheid, reeds van eeuwigheid in Hem besloten te zijn, naar het eeuwig welbehagen des Vaders, tot hun eeuwig heil, en verheerlijking des drieënigen Gods.

Rotterdam-W

Dit artikel werd u aangeboden door: De Saambinder

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 12 april 1962

De Saambinder | 4 Pagina's

Algemene Verzoening?

Bekijk de hele uitgave van donderdag 12 april 1962

De Saambinder | 4 Pagina's