Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De staatsverwisseling 2

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De staatsverwisseling 2

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

In ons vorig artikel over dit onderwerp wezen wij elkander op de diepe ellendestaat, waarin de mens zich moed- en vrijwillig gestort heeft door zijn val en bondsbreuk in Adam, waardoor hij zichzelf gebracht heeft onder het rechtvaardig oordeel des doods, terwijl hij onbekwaam geworden is tot enig goed en geneigd tot alle kwaad, ja, zijn oordeel alzo dagelijks groter makende. Hoe noodzakelijk is het daarom een ieder mens ten leven uit deze staat des oordeels en des doods overgezet te worden in de staat des levens en der verzoening met God.

Daartoe moest Christus, de gezegende Zoon Gods, zou dit ooit mogelijk zijn in de handhaving van Gods recht, persoonlijk afdalen in de staat van het rechtvaardig oordeel des doods, waarin wij door de zonde eeuwig moeten verzinken. De gerechtigheid Gods eist immers volkomen voldoening voor de schuld, die gemaakt is in Gods recht, hetzij door onszelf, of door een ander (zie zondag 5, Held. Cat.). De els der voldoening Is niet afhankelijk van een willekeurig besluit Gods, maar vloeit uit Gods Wezen Zelf voort. Dientengevolge kan God van Zijn els niet afstaan, zonder Zijn Wezen te krenken. In Christus onderscheiden wij dan ook twee staten. In de staat Zijner vernedering was Hij om de zonden van al de Zijnen plaatsbekledend een schuldenaar in het recht Gods, en In de staat Zijner verhoging de Vrij gesprokene en Gerechtvaardigde en Verheerlijkte. Tot de Emmaüsgangers zegt Hij Zelf: „Moest de Christus niet deze dingen lijden, en alzo In Zijn heerlijkheid Ingaan? " Lukas 24 : 26. Paulus getuigt: „Hij heeft Zichzelf vernietigd, de gestaltenis eens dlenstknechts aangenomen hebbende, en is de mensen gelijk geworden; en In gedaante gevonden als een mens, heeft Hij Zichzelf vernederd, gehoorzaam geworden zijnde tot de dood, ja de dood des krulses" (Fillpp. 2 : 7—9). Beide staten betreffen de Persoon des Middelaars. Als Middelaar heeft Hij, Die God Is en onveranderd God blijft in eeuwigheid. Zichzelf in de aangenomen menselijke natuur vernederd en daarin is Hij, de Middelaar Gods en der mensen, ook verhoogd. De ganse vernedering was dus het werk van de Goddelijke Persoon, en daardoor heeft Hij ook een eeuwige waardij verkregen. Hoewel er onder de ouden wel enig verschil van voorstelling hierover Is, kunnen wij echter vaststellen dat deze vernedering of verhoging niet was die van de Goddelijke natuur, daar Hij als God niet verminderd of vermeerderd, niet vernederd of verhoogd kan worden. Het is de Persoon des Middelaars, Die uit Zijn dienstknechtsgestalte verheerlijkt is met de heerlijkheid, die Hij, als de tweede Persoon In het Goddelijke Wezen had eer de wereld was. Joh. 17 : 5.

Was in de staat der vernedering die heerlijkheid verborgen achter het voorhangsel van Zijn menselijke natuur, thans blinkt zij in de hemel volkomen uit en zal zij eens gezien worden van allen, ook van degenen, die Hem doorstoken hebben. De voldoening, die Christus plaatsbekledend moest aanbrengen, eiste dat de straf, die op Hem kwam, overeenkomstig met de zonde was, terwijl de zonde niet anders kon gestraft worden dan met de dood. „De bezoldiging der zonde is de dood", Rom. 6 : 23. Daarom moest Christus sterven ter voldoening van de zonde. Ook moest Hij die voldoening geven met een volmaakte dadelijke en lijdelijke gehoorzaamheid, waartoe Hij Zich als Borg voor al de Zijnen verbonden had. Zonder voldoening is er alzo geen vergeving. De vergeving van schuld en straf Is daarom voor al de Zijnen gegrond In de voldoening door Hem. De uitverkorenen zijn alzo door God met God verzoend, en daarop rust de volkomen vergeving van al hun zonden uit genade. De toepassing van Christus en Zijn gerechtigheid aan de in zichzelf gans verloren doch uitverkoren zondaar grijpt plaats door de werking des Heiligen Geestes, Die de Geest der heiligmaking Is, 1 Petrus 1:2. De Heere ziet de door Christus met Zijn bloed gekochten geworpen op het vlakke des velds, hetzij vroom of goddeloos levende, vertreden In hun bloed, en zegt tot hen In het uur van Zijn welbehagen: Leef! „Als Ik bij u voorbijging, zo zag Ik u, vertreden zijnde in uw bloed, en Ik zeide tot u in uw bloed: Leef; ja. Ik zeide tot u in uw bloed: Leef!" (Ezech. 16 : 6). Hij maakt ze van dood levend en schenkt hun het geloof, dat hen Christus en Zijn weldaden deelachtig maakt. Deze toepassing van Christus is de krachtdadige, onwederstandelljke. Goddelijke toeëigening van Christus met alles wat Hij dezulken verkregen heeft.

Hierdoor worden dezulken door een dadelijke, onderwerpelijke staatsverwisseling Christus ingelijfd, en al wat Hij gedaan, geleden en verworven heeft, wordt dan daadwerkelijk hun eigen gemaakt en werkt krachtig in hen. Deze toepassing is mitsdien niet alleen een bewust worden van wat men in Christus reeds was, doch een daadwerkelijke staatsverwisseling. Een overzetting uit de staat des doods en des oordeels in de staat der verzoening met God. Deze staatsverwisseling grijpt niet eerst plaats wanneer men op een bepaalde trap des geestelijken levens met bewustheid des geloofs deze weldaad inleeft, maar in de wedergeboorte, met de levendmaking en vernieuwing des Heiligen Geestes ten leven.

Om in de onwaardeerbare troost van dit eeuwig heilgeheim te delen, is een elk van de beweldadigden van node door het geloof op te wassen „van zuigeling tot de volkomenheid des mans", om alzo met bewustheid voor eigen hart en leven onderwerpelijk de bate te ervaren van „de dingen, die hun van God geschonken zijn". Zondag 23 zegt daarom zo veelbetekenend, dat ze de troost daarvan ervaren „voor zover ze deze weldaad met een gelovig hart aannemen". Hoe duidelijk komt hierin uit, dat de toerekening Gods altijd aan de aanneming voorafgaat, al zal op de toerekening de aanneming onlosmakelijk volgen, ook al ligt er onderscheid in de aanneming en al komt niet een ieder der gelovigen even ver in de oefening daarvan — al zal al dat levendgemaakte volk naar de bewustheid van hun staatsverwisseling staan — want wij zijn óf in Adam, óf in Christus; daartussen kan niet. Deze Goddelijke bearbeiding van de in zichzelf gans verloren zondaar staat wel lijnrecht tegenover het zogenaamde aannemen van en geloven in Christus, zonder dat ooit plaats voor Hem in het hart geboren is, waartoe evenwel velen in onze dagen elkander dringen. Leert de eis des geloofs, die op vele plaatsen in Gods Woord te vinden is, niet op zichzelf al reeds hoe diep verloren de mens van nature is, dat hij alleen in en door een Ander, namelijk Christus, zal kunnen zalig worden?

Hierbij komt, daar de mens krachtens zijn diepe val ook onbekwaam geworden is tot enig goed, en dus zeker om in Christus te kunnen geloven, dat God er aan te pas zal moeten komen; te meer ook nog daar niemand tot Hem zal kunnen of willen komen door zijn natuurlijke en blinde vijandschap, om uit genade en genade alleen zalig te worden.

De toepassing van Christus en Zijn gerechtigheid door staatsverwisseling is maar niet algemeen, gelijk vele ketterse richtingen leren. De Heere zeide: „Velen zullen te dien dage tot Mij zeggen: Heere, Heere, hebben wij niet in Uw Naam geprofeteerd, en in Uw Naam duivelen uitgeworpen, en in Uw Naam vele krachten gedaan? En dan zal Ik hun openlijk aanzeggen: Ik heb u nooit gekend; gaat weg van Mij, gij die de ongerechtigheid werkt", Matth. 7 : 22—23. Hoe nodig is het daarom niet te kunnen rusten voordat wij met bewustheid voor eigen hart en leven weten overgezet te zijn uit de dood in het leven, afgesneden van Adam en onderwerpelijk in Christus door het dierbare en zaligmakende geloof te zijn ingelijfd, om alzo Christus en al Zijn weldaden deelachtig te mogen zijn. Dan toch zal het leven Christus zijn, om uit Hem, door Hem en met Hem te leven, en het sterven dan alzo gewin, Gode tot eer, de ziel tot eeuwig heil.

Rotterdam-W

Dit artikel werd u aangeboden door: De Saambinder

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 8 augustus 1963

De Saambinder | 4 Pagina's

De staatsverwisseling 2

Bekijk de hele uitgave van donderdag 8 augustus 1963

De Saambinder | 4 Pagina's