Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Arbeid in Schriftuurlijk licht gezien (VIII)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Arbeid in Schriftuurlijk licht gezien (VIII)

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Met dit achtste artikel willen we de verhandeling over de arbeid in Schriftuurlijke zin beëindigen. In het kort willen we nog nagaan, wat de Heere ons in Zijn Woord heeft geopenbaard omtrent het bezit, door arbeid verkregen.

Reeds eerder bepaalde de Heere ons in Zijn Woord bij het uiterlijk motief van de arbeid: het onderhoud van onszelf en van de hulpbehoevende naaste. Gevraagd zou kunnen worden: mag dan het motief niet zijn het vergaderen van schatten op de aarde? Maar dan weet degene die deze vraag stelt zeer goed, dat de Heere Jezus heeft gezegd: , , Vergadert u geen schatten op de aarde, waar ze de mot en de roest verderft, en waar de dieven doorgraven en stelen" (Matth. 6 vers 19). Wie kent niet de gelijkenis van de rijke dwaas en van de rijke jongeling?

Neen! De arbeid mag niet gericht zijn op het ophopen van schatten. Want daarachter gaat altijd schuil de jacht naar zekerheid, die voortvloeit uit ongeloof. De Heere noemt de mens, die'arbeidt om schatten te vergaderen, een afgodendienaar. (Col. 3 vers 5). De heidenen doen alzo, zegt de Heere Jezus in Matth. 6 vers 32. Hij heeft geen erfenis in het Koninkrijk van Christus en van God, zegt Paulus in Ef. 5 vers 5.

Arbeid moet, welke vorm zij ook aanneemt, hoe uiteenlopend van vorm en karakter zij ook moge zijn, dienen blijven, dienen van de Heere in gehoorzaamheid en dankbaarheid; dienen tot eigen levensonderhoud; dienen, opdat z£il blijken, dat we de naaste liefhebben als onszelf. Arbeid zal tevens zó moeten zijn, dat de naaste voor de Koning, Die wij dienen, gewonnen worde. Het jagen naar rijkdom, naar schatten, staat lijnrecht tegenover dit dienend en evangeliserend karakter van de arbeid, zoals deze in Schriftuurlijke zin dient te worden gezien. In dit opzicht veroordeelt de Heere Jezus de rijkdom. De arbeid, waarvan deze rijkdom de neerslag is, deugt niet. De rijke man, die Lazarus hongerend en vol zweren in zijn poort kon laten liggen en zelf, gekleed met purper en zeer fijn lijnwaad, alle dagen vrolijk en prachtig leefde, is het type van allen, die door hun arbeid kans hebben gezien schatten op te hopen, zonder te dienen. Want zij dienen ook zichzelf niet, al menen ze, dat dit wel het geval is. „Wee u, gij rijken", roept de Heere Jezus hen toe, „want gij hebt uw troost weg". (Luc. 6 vers 24). Zij hebben, tredend in de voetsporen van vader Adam in zijn zondeval, de arbeid en de daarvoor verkregen kracht en gelegenheid opgeëist voor zichzelf. Daarom vergeten zij niet alleen de naaste, maar ook God.

Zeker, we kunnen door onze arbeid een kleiner of groter bezit verwerven. Maar dit bezit is en blijft in feite eigendom van de Heere, Die uit Zijn schatten (Zijns is het goud, het zilver en het vee op duizend bergen) de één dit, de ander dat leent. Over dat geleende is de bezitter rentmeester. En dan rentmeester met. dé opdracht van de eigenaar om het verkregen bezit in dienst te stellen van de nooddruftige medemens. We zagen reeds, dat we deze medemens in de eerste plaats hebben te zoeken binnen de kringen der Goddelijke levensorden: het gezin, de kerk en het staatkundig- maatschappelijk leven, en van de school, die in dienst dezer Goddelijke levenskringen staat.

Zó alleen kan de christen hetgeen hij door arbeid verkreeg bezitten als niet bezittende. De rijke jongeling was geen waar christen, want het was hem onmogelijk te verkopen wat hij had en het de arnaen te geven en dan Jezus te volgen. Tussen hem en Jezus stond zijn rijkdom, waarvan hij geen afstand kon doen, omdat het zekerheden gaf, die hij in Jezus nooit had gevonden bij het verliezen van eigen leven.

Dat was toen in Zacheüs' hart de genade Gods werd verheerlijkt anders.' De helft, van zijn goederen gaf hij de armen en wat door bedrog was ontvreemd, ging hij de benadeelden viervoudig terugbetalen. Zacheüs zal dus niet veel hebben overgehouden! Hier komen zeer ernstige boodschappen tot ons. We kunnen ze beslist niet naast ons neerleggen. Het materialisme, dat steeds méér wil hebben van het goed dezer wereld, heeft ons in deze tijd van welvaart en hoogconjunctuur schier allen aangegrepen. Dit voert de levensstandaard steeds op. Laat ieder onzer maar eens nagaan, hoe wij met onze ouders en grootouders in onze jeugd leefden en hoe we nu leven.

In dit alles ligt een ontzettende verzoeking. Allereerst wordt het karakter van de arbeid, waardoor de middelen moeten worden verworven om deze levensstandaard vol te houden en zo mogelijk nog op te voeren, er totaal door verdorven. De klachten hieromtrent zijn, ook waar het ons en die met ons opgaan naar Gods huis betreft, vele; zelfzucht, ontevredenheid, ontrouw, oneerlijkheid zijn ernstige zonden.

Dan, wat worden we in Gods Woord gewaarschuwd, wanneer de motieven van onze arbeid niet meer beantwoorden aan wat ons van het karakter van deze arbeid in Gods Woord wordt voorgehouden. De mens komt dan tot kwade gedachten, overspel, hoererij, doodslag, diefstal, gierigheid, boosheid, bedrog, ontucht, boze ogen, last eren, hoogmoed, onverstand.

't Is ontzettend, maar het ligt als het ware voor het opscheppen, helaas, helaas ook onder ons. We horen ved zeggen: „De eenvoud is zoek", 't Is waar, maar we horen zelden veroordelen wat er voor in de plaats is getreden. Zo komt de arbeid, ook onder ons, meer en meer in het teken te staan van het jagen naar zekerheid en het verdringen van de angst, dat we, wat we grijpen willen, eens, misschien ongedacht en onverwacht, ztjlen moeten loslaten.

Daarmede wordt de arbeid een probleem. Niet vanuit de rust, die we in God hebben gevonden, komen we tot de arbeid in gehoorzaamheid en dankbaarheid aan Gods wil. Neen, de moderne mens zoekt door zijn arbeid rust in wat hij daardoor zich heeft verworven. Daarmede herhaalt zich dagelijks de val des mensen, en wanneer de eerbied van de leden onzer gemeenten mede ontaardt, komt het hierdoor tot diep verval van Gods kerk op aarde. Laat ons niet zo hoogmoedig zijn; laten we onze hoop toch niet stellen op de ongestadigheid van ons bezit, maar op de levende God, Die alle dingen rijkelijk verleent om te genieten; Iaat ons weldadig zijn; dat we rijk mochten worden in go ede werken; laat ons gaarne mededeelzaam zijn en gemeenzaam; in onze arbeid en vanuit de verkregen vruchten; laat onze arbeid gericht zijn op onze medemens.

Gouda

Dit artikel werd u aangeboden door: De Saambinder

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 17 september 1964

De Saambinder | 4 Pagina's

Arbeid in Schriftuurlijk licht gezien (VIII)

Bekijk de hele uitgave van donderdag 17 september 1964

De Saambinder | 4 Pagina's