Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Dat Evangeli der Armen 8

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Dat Evangeli der Armen 8

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

Nu betoogt Theophilus dat men nooit op de goede werken van anderen steunen mag voor de vergeving der zonden. De mensen zijn allen leugenachtig en vol ijdelheid. En ten eerste, gij weet niet of zij de goede werken wel doen die zij beloofd hebben. Ten tweede is u onbekend of zij wel gelovigen zijn, en hun werken Gode behagen. Ten derde is er twijfel of hun goede werken wel waarachtige goede werken zijn, dat is: naar Gods Woord en niet naar mensenverzinsel, want dan mishagen zij God. Zie Matth. 15: zij genaken Mij met de lippen, maar hun hart houdt zich ver van Mij.

Maar bovendien, al zijn zij gelovigen met goede werken naar Gods Woord, zo kunnen zij voor u toch niet tot uitwissing der zonden en tot zaligheid zijn, om twee redenen. Allereerst heeft niemand te veel deugden voor zichzelf. De Heere Jezus leert dit in Matth. 25 en Lukas 17, , , Wanneer gij gedaan hebt wat u bevolen is, zo zegt: wij zijn onnutte dienstknechten, want wij hebben maar gedaan hetgeen wij schuldig waren te doen". Ja zelfs heeft de mens onvoldoende goede werken voor zichzelf, al is het in den gelove, omdat de Wet geestelijk is en liggen zij toch onder de eisen der Wet. Maar dat zij God behagen is om Christus' wil, Die werken, in Hem gedaan, met Zijn volmaaktheid vervult. Daarom zegt Job in hfdst. 15: , , Zie, op zijn heiligen zou Hij niet vertrouwen en de hemelen zijn niet zuiver in Zijn ogen". En Paulus in 1 Cor. 4 : 4: , , Want ik ben mijzelf van geen ding bewust, doch ik ben daardoor niet gerechtvaardigd, maar die mij oordeelt is de Heere".

Maar ten tweede, al hadden de mensen goede werken over, zij mogen die maar niet toepassen waar het hun belieft, want de Heere zegt bij Ezechiël: „Ik zal een ieder oordelen naar zijn werken. De zoon mag niet belast worden met de zonden van de vader, noch ook de vader met die van de zoon". Ook niet met elkanders deugden. Wel doet God soms de kinderen goed om der ouders wil, en zou Hij Sodom gespaard hebben om tien rechtvaardigen. Voorts gebeurt het wel, dat God door het gebed der rechtvaardigen bewogen wordt de zondaar te bekeren en Hij hem geloof instort. Hij gebiedt ons te bidden voor wie ons vervolgen. Ook moet voor de zieken gebeden worden een gebed des geloofs, de Heere zal hem oprichten en zo hij gezondigd heeft, zal het hem vergeven worden. Jac. 5 : 15. Inzake de geestelijke goederen moet een ieder zelf geloof hebben; God begiftigt niemand om eens anders deugden. Ja de Heere zegt: al stonden Noach, Job en Daniël voor Mijn aangezicht, zij zullen hun ziel bevrijden, maar het land zal woest worden, Ezechiël 14. Dorothea echter wijst op de dragers van de , , gichtige Mensch", de geraakte, uit Mare. 2: Christus ziende hun geloof, zegt tot de geraakte: „zoon, uw zonden zijn u vergeven". Dus om het geloof van de dragers.

Theophilus zegt: Neen, zeker niet. In Mare. 9 staat niet: ziende het geloof der dragers, maar , , ziende hun geloof", dat is generaal, de zieke ingesloten. Deze zal zich niet naar Christus hebben laten brengen indien hij niet in Hem geloofde. Ook zegt de Heere tot hem: zoon, wees welgemoed, uw zonden zijn u vergeven. Dus zonder geloof in Christus is niets Godebehagelijk. Zoals ook Paulus schrijft in Hebr. 11.

Thëophilus bevestigt zijn vermaan met vele teksten en voorbeelden uit het Woord.

Dorothea roept uit: „O, hoe deerlijk verleiden dan deze boze mensen ons, simpele lieden, om hun gewin. Hoe deerlijk zou ik bedrogen geweest zijn als ik stervende met zulke boete of berouw de reis aangedaan had. Ach Theophilus, erbarm u over mij, onverstandig arm mens, en leer mij wat de rechte boete is waarop ik mij verlaten mag om met God verzoend te worden. Tegen Wie ik van mijn kindsheid zo veel gezondigd heb, en ben nooit, zoals ik nu van u hoor, verzoend geweest, door mijn onkunde^

Theophilus wil dat gaarne doen, maar dan morgen, zo de Heere wil. Hij zegt: Wat ik nu gezegd heb, is voor deze tijd genoeg, opdat ge niet te zeer naar het lichaam bezwaard wordt om alles aan te horen, en naar de geest, die toch al deze woorden niet zo kan verwerken. Houd u nu wat bezig met wat ik gezegd heb tot soulaas in uw ziekte; bedenk dat het lijden u tot uw profijt van God gezonden wordt. Hij wil u een discipelin van Christus maken, opdat gij, hier Zijn beeld in groot lijden gelijk zijnde, ook hierna Zijn beeld in glorie gelijk moogt wezen. Hij trekt u nu van de zonden af door lijden, zoek bij God verzoening. Draag uw ellende lijdzaam, voeg u naar des lijdens schriftuurlijk onderwijs om de zalige vrucht des lijdens te genieten, hetwelk u gunne en geve God Almachtig door Zijn lieve Zoon Jezus Christus, Die met de Heilige Geest is één eeuwig waarachtig God, gezegend van eeuwigheid tot eeuwigheid. Amen.

Dorothea: Dat wil ik doen. Maar zult ge morgen heus weder komen? Doe het toch, Theophilus.

Theophilus: Ik zal u met Gods hulp ongetwijfeld bij zijn; God de Heere neme u intussen in Zijn Goddelijke behoeding, u versterkende in ziel en lichaam tot Zijn glorie en uw eeuwige zaligheid. Amen, zegt Dorothea.

R.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Saambinder

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 10 maart 1966

De Saambinder | 4 Pagina's

Dat Evangeli der Armen 8

Bekijk de hele uitgave van donderdag 10 maart 1966

De Saambinder | 4 Pagina's