Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Jozua de zoon van Nun 33

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Jozua de zoon van Nun 33

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Ook was er heel veel water nodig voor het reinigen der vaten en de vele wassingen, door de wet voorgeschreven. Er was heel veel werk te verrichten bij het altaar des Heeren, hetgeen anders de Levieten hadden moeten doen, maar nu konden zij het zwaarste en vuilste werk opdragen aan de Gibeonieten.

God had in de wel vastgelegd, dat de Israëlieten hun broederen niet tot slaven mochten maken. Als zij slaven zouden hebben, dan moesten die zijn van de volken, die rondom hen woonden.

Wdnu, de Gibeonieten, later geheten Nethinin, werden gegeven aan de Leviden, om hen te hdpen bij de dienst Gods, als een afschaduwing van de uitbreiding van het Godsrijk ten tijde van de meerdere Jozua, de Heere Jezus Christus. Ruben, Gad en de halve stam van Manasse hadden hun erfdeel reeds toegewezen gekregen in het Overjordaanse. Levi kreeg geen afgesloten erfdeel en de overige stammen kregen hun gebied aangewezen door het lot. Eerst werd voor Juda, Efraïm en half Manasse bepaald waar zij wonen zouden. Daarop werd het leger overgebracht van Gilgal naar Silo, waar ook de tabernakel werd opgesteld. Daarna werd de verdeling voortgezet en het volk aangespoord de strijd tegen de Kanaanieten voort te zetten.

Niet alleen de stammen kregen elk hun woongebied, er hadden ook nog enkele persoonlijke toewijzingen plaats, bijv. aan Kaleb, die toen vijfentachtig jaar was, en op veertigjarige leeftijd met Jozua het land verspied had, en niet door een kwaad gerucht het volk ontmoedigd

had. Toen was hem beloofd dat hij het land ontvangen zou, dat hij met zijn voet betreden had. Daarom vroeg hij aan Jozua om het gebergte waarop de Enakieten woonden, en Jozua gaf hem Hebron.

Zo ontving ook Jozua op uitdrukkelijk bevel des Heeren een erfdeel in het middel zijns volks en hij bouwde Timnath-Serah op het gebergte van Efraïm. De levieten kregen achtenveertig steden, waarbij er dertien waren bestemd voor de priesters. Ook waren er zes vrijsteden aangewezen, aan elke kant van de Jordaan drie.

Over de betekenis der vrijsteden moeten wij even nadenken, want die was zeer groot en bijzonder. Wij lezen in Numeri 35 : 32: Ook zult gij geen verzoening nemen voor die, die gevlucht is naar zijn vrij stad, dat hij zou wederkeren om te wonen in het land, tot de dood des hogepriesters. Zo had de Heere Mozes bevolen en Mozes had dat bevel Gods doorgegeven aan het volk, en toen Jozua oud was en de verdeling van Kanaan plaats had, heeft hij volgens dat bevel des Heeren gehandeld. Jozua 20. Hebron, Kedes en Sichem in het west-Jordaanse, en Bezer, Ramoth en Golan in het oost-Jordaanse gebied werden tot vrijsteden verklaard. In de woestijn was de vrijplaats de tabernakel, maar in Kanaan waren de afstanden te groot, vanaf de randgebieden en het overjordaanse naar de tabernakel te Silo en later de tempel te Jeruzalem. Daarom moesten de vrijsteden ook op zodanige onderlinge afstanden liggen, dat al te verre afstanden vermeden werden. De betekenis der vrijsteden was zuiver van godsdienstige aard. Zij waren Levietensteden, waar men de wet onderwees. Zij waren heenwijzende naar de ware Vrijplaats voor schuldige, vluchtende zondaren, die door de wet als bloedwreker achtervolgd worden, en voor wie alleen maar rust en veiligheid is bij Christus.

De wegen naar de vrijsteden moesten goed onderhouden worden; de vluchteling moest in de haast niet in gevaar zijn om te vallen door oneffenheden op de weg. Zo één, had immers de bloedwreker op de hielen, en nu moest die vluchteling beschermd worden door Goddelijke genade De vrij stad was dus de aangewezen schuilplaats voor in zichzelf doodschuldige, doch boetvaardige zielen, niet voor moedwillige moordenaars. Voor die was er geen vrij stad, geen losgeld, geen verwisseling van straf, doch de dood, omdat er gedood was uit haat en vijandschap of terging, met welk gereedschap of mende moord dan ook gepleegd had. De vrij stad was er voor hem, die onder verdenking stond van moord, terwijl er een dodelijk ongeluk had plaats gehad. De moord met voorbedachten rade, uitbaat en vijandschap beraamd, is een verwoesting van Gods beeld, een afsnijding van de genadetijd. Het ontheiligt de consciëntie van de moordenaar en tevens de plaats en het laftd van de moord. De vervolging in bloedwraak werd overgelaten aan de naaste bloedverwant van de verslagene, echter alleen nadat de rechter had vastgesteld dat het een moord en geen dodeüjk ongeval was. De moedwillige moordenaar werd door God Zelf als Bloedwreker achtervolgd, maar voor manslag bij ongduk, zonder haat en zonder voorbedachten rade, waren er vrijsteden voor de ongelukkige van moord verdachte vluchtelingen. Ook voor vreemdelingen en bijwoners, al waren zij geen geboren Israëlieten, waren de vrijsteden schuilplaatsen bij verdenking van moord. Zelfs de voorsteden boden reeds genoegzame bescherming, als in veel heerlijker betekenis het aanraken van de zoom van Christus' kleed, gelijk de vrijstad een heenwijzing naar Christus Zelfwas, door het toevluchtnemendgdoof. De vluchteling naar de vrijstad stelde voor de schuldige, vernederde zondaar, die door het recht Gods als bloedwreker achtervolgd wordt. De Israëlieten mochten een vluchteling naar de vrijstad in geen geval in zijn vlucht bemoeilijken, hem niet doen struikelen of met spreken ophouden, integendeel, hem moest medewerking worden verleend, ingeval hij bijvoorbeeld pijnlijke blaren op de voeten had; en de weg naar de vrijstad stelde voor de bearbeiding des Heiligen Geestes tot behoudenis der zid. Onder de heidenen waren er soms dnddoze veten tussen de ene en de andere familie, en dat wUde de Heere niet dulden bij Zijn volk Israël. Bij aankomst van de vluchteling aan de poort der vrijstad moest hij verschijnen voor het gerecht der oudsten. Bij overname van de zaak door de rechters, verkreeg de vluchtding veilighdd in de stad. Kwam de bloedwreker, dan mocht hij niet aan hem worden uitgdeverd; dan moest het gerecht ter plaatse van de moord over de zaak oordelen. Bij vernieuwd gebleken manslag per ongeluk werd hij weer toegelaten binnen de muren van de vrijstad. Burgers en inwoners der vrijstad moesten de vluchteling voorzien van levensonderhoud. Men mocht dus als vluchteling niet van elders inklimmen, men moest op een rechtsgrond door de poort in de stad gekomen zijn. Men mocht ook de vluchteling niet binnen halen buiten het recht om. Hij moest door de poort en dan eerlijk onderzoek aanvragen. In de handhaving van recht en waarheid lag de veiligheid der ziel. Was het bij de vluchteling duiddijk waarneembaar dat er geen moedwü, doch wel ootmoed aanwezig was, dan was hij veilig. Maar dan moest hij ook in de vrijstad blijven, want buiten de grenzen en muren der vrijstad had de bloedwreker weer zijn volle rechten. Vond de-^ bloedwreker hem ver van de vrijstad, dan was hij een kind des doods. Dan was het geen bloedschuld van de bloedwreker, maar ingebeelde vrijheid bij de vluchtding.

Werkendam

Dit artikel werd u aangeboden door: De Saambinder

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 18 augustus 1966

De Saambinder | 4 Pagina's

Jozua de zoon van Nun 33

Bekijk de hele uitgave van donderdag 18 augustus 1966

De Saambinder | 4 Pagina's