Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De profeet Daniël16

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De profeet Daniël16

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Hoezeer Daniël uitstekende diensten bewezen had, was hij over het hoofd gezien en vergeten. Ondank is en "was ook toen het loon dat de wereld.geeft. Maar de uit zijn ambt gezette Daniël leefde stil, zocht geen gelegenheid om opnieuw de aandacht op zich te vestigen. Toch leefde hij dicht bij het hof en goed te bereiken, waarschijnlijk om gereed te zijn om zijn volk bij te , staan in verband met de belegering door de Perzen. Maar de voorzienigheid Gods, waardoor alle dingen worden bestuurd, beschikte het zo, dat hij juist bij de val van Babel, door toedoen van de oude koningin-moeder opnieuw aan het hof terecht kwam, om daar door de nieuwe heerser weer verhoogd te worden ten goede van zijn volk Israël. Heilig zijn, o God, Uw wegen, niemand spreek' Uw hoogheid tegen. Daniël werd voor de koning ingebracht, een man van ongeveer negentig jaar met bijzondere kalme waardigheid. Onverschrokken stond hij daar temidden van het wanhopige, dronken gezelschap.

Op hooghartige toon vroeg de uit het lood geslagen en sidderende Belsazar: „Zijt gij die Daniël, één uit de gevankelijk weggevoerden van Juda? " Het stond hem niet aan, dat hij een Jood, een balling, om raad moest vragen, één die door de koning zijn vader (grootvader) uit Juda gebracht werd. Die vraag deed hij, omdat Daniël hem geheel onbekend was geweest. Hij vertelde, dat hem veel goeds van hem verteld was, namelijk dat de geest der heilige goden in hem was. Hij erkende ook, dat al de wijzen van Babel het schrift niet hadden kunnen lezen, nog minder het konden verklaren. Hij beloofde Daniël hetzelfde als wat hij beloofd had aan de sterrekijkers en aan andere wijzen, namelijk, dat hij met purper bekleed zou worden, met een gouden keten aan zijn hals en dat hij de derde heerser in het koninkrijk zou zijn.

Er was van Daniël een eervol getuigenis gegeven, hoewel op een heidense manier, maar het bevatte de volle waarheid. Hij had wat meer dan andere mensen. Hij had niet alleen rijke genade, maar ook de Geest der profetie. Licht, verstand en wijsheid. Hij had een diep inzicht in de verborgenheden Gods, hij wist dat de stad Babel zou worden ingenomen en dat deze Babylonische wereldmacht op het punt stond ineen te storten. Hij had een nederige, heilige, hemelsgezinde geest. Dat bleek al dadelijk uit het antwoord, dat hij begon te geven aan Belsazar. Terwijl al de wijzen van Babel met stomheid geslagen werden, gaf Daniël met ongeëvenaarde vrijmoedigheid de koning zijn bescheid, zeggende: „Heb uw gaven voor uzelf, en geef uw vereringen aan een ander; ik zal nochtans het schrift voor de koning lezen en de uitlegging zal ik hem bekend maken".

Daniël was te zeer een profeet des Heeren, dat hij zou schijnen een waarzegger te zijn om geld, gelijk de wijzen van Babel. Hij was zo geheel anders als eertijds Bileam, de valse profeet. Hij had het geloof van Abraham, die ook niet wilde, dat men zou kunnen zeggen: Ik heb Abraham rijk gemaakt. Hij had de eer Gods op het oog en aardse schatten hadden voor de oude Daniël weinig of niets meer te betekenen. Hij begon zijn rede, zonder de gewone begroetingsformule: O koning leef in eeuwigheid, want hij moest Belsazar het doodvonnis aanzeggen. Bovendien had hij voor de spotter en heiligschenner niet de fiinste achting of genegenheid. Van de verachter van zijn God wilde hij niets aannemen, hij was ook niet gekomen om hem te dienen, maar was een boodschapper van de allerhoogste God om de veroordeelde misdadiger de volle waarheid te zeggen. Daarom sprak hij onvervaard: „Wat u aangaat o koning! " Op een toon, die de koning nog meer deed schrikken, en met ogen, die zich boorden in zijn kwaad geweten, begon Daniël zijn aanklacht uit te spreken, tot verbazing van allen, die het hoorden. Hij was wel oud, maar hij stond in de kracht van het geloof, en zijn ziel stond rechtstandig onder God, dus vervulde hem geen vleselijk medelijden. Hij wist dat zijn God recht en gerechtigheid tot de vastigheid van Zijn troon had. Die God stond aan zijn zijde, dus had hij geen mensenvrees. Als een Godsgezant stond hij voor de koning, die jong en onervaren, bevend voor hem stond, gelijk Gods Woord het zegt: „De rechtvaardige is moedig als een jonge leeuw, maar de goddeloze vliedt waar geen vervolger is". „Wat u aangaat o koning! de allerhoogste God heeft uw vader Nebucadnézar het koninkrijk en grootheid en eer en heerlijkheid gegeven".

Het was de voorzienigheid Gods, die hem dat alles gaf, en dat hij Belsazar daaraan herinnerde was bedoeld om hem te leren, en diende als inleiding tot hetgeen hij hem te zeggen had. Meer dan enig ander heidens vorst vóór hem ooit bezeten had, zo ver bekend is. Hij dacht zelf wel, dat hij dat alles verkregen had door zijn buitengewone moed en bekwaamheid, maar Daniël durfde zeggen, dat het de allerhoogste God, de God der goden en de Heere der koningen was. Die het alles hem gegeven had. Dat uitgestrekte wereldrijk had God hem gegeven. Hij had hem slechts gebruikt als een gesel om heidenvolken te tuchtigen, alsmede het rijk van Juda en de inwoners van Jeruzalem, vanwege de afgoderij, die. zij bedreven hadden. Zijn bekwaamheid was groot, maar God had die gegeven en daardoor kon hij onweerstaanbaar oprukken met zijn machtige legers om het ene volk na het andere te overwinnen. Alle natiën beefden en sidderden voor hem en waren bereid tot behoud van hun leven elke voorwaarde aan te nemen, die Nebucadnézar hun stelde. Zijn macht was zo groot, dat hij geen beperking duldde. Hij was een despoot en dwingeland, wie hij wilde doodde hij en wie hij wilde behield hij in het leven. Zo was het trouwens overal in de oosterse rijken. De koningen deden net wat zij» wilden. I

„Maar toen zijn hart zich verhief en zijn geest verstijfd werdl ter hovaardij, werd hij van de troon zijns koninkrijks afgestoten en men nam de eer van.hem weg", sprak Daniël. Belsazar kreeg te horen welke zonde de oorzaak was van de opwekking van Gods toom. Hij werd een overmoedige tiran en verdrukker, en dat gedoogde God niet in Nebucadnézar met zijn luimen en hartstochten. Hij was onbeschaamd tegen God, en werd hooghartig. Zijn geest verhardde zich tot hovaardij en dat tegen God en Zijn gerichten. Hij was eigenzinnig, hoewel I de wijze Daniël had aangekondigd een jaar tevoren, dat God I hem van zijn hoogte zou afstoten. En desondanks ging hij door 1 met zijn gruwelijke gewelddadigheden. En toen kwam God met de rekening en die was ontzettend hoog. Hij werd krankzinnig, zeven jaren lang, en zo erg dat hij als een beest werd, totdat hij bekende, dat God de allerhoogste Heerser is over de koninkrijken der mensen en daarover stelt, wie Hij wil.

En toen stelde Daniël de koning Belsazar in staat van beschuldiging. Voordat hij hem zijn vonnis voorlas uit het schrift i op de muur, toonde hij hem zijn misdaad en sprak met luider I stem: „En gij, Belsazar, zijn zoon, hebt uw hart niet vernederd, alhoewel gij dit alles wel geweten hebt". Zovele jaren was dat nog niet geleden, hij wist het best, maar had uit vijandschap tegen Daniël, die dat onheil aangekondigd had bij de uitlegging van Nebiicadnézars droom, hem uit zijn hoge ambt ontzet en hij wilde hem niet eens meer kennen. Die ernstige roepstem van de krankzinnigheid van Nebucadnézar 1 had hij bruut achter zijn rug geworpen. Met geweld had hij zijn geweten op de mond geslagen. Hij had zich verheven tegen de Heere des hemels en op zijn bevel had men de vaten van het huis Gods voor hem gebracht en dat tot belediging van de God der goden, terwijl hij zijn afgoden luidruchtig geprezen had. Hij had in het geheel niet beantwoord aan het doel van zijn leven, en de God, in Wiens hand zijn adem was en bij Wie al zijn paden waren, had hij niet verheerlijkt. Hij was het beeld geweest van alle verharde goddeloze spotters, die vroeg of laat vallen in de handen van de levende God, omdat zij alle roepstemmen verworpen hebben en in vijandschap het volk en het Woord Gods veracht hebben.

Belsazar moest wel luisteren of hij wilde of niet, want Daniël moest nog beginnen met het schrift te lezen en uit te leggen. De Heere had dat schrift op de wand van het huis geplaatst, anders had Belsazar het nooit kunnen verdragen wat Daniël i hem ten laste legde. Zijn geweldigen zouden immers direkt op Daniël aangevallen zijn om hem te doden. Maar nu waren zij zo verschrikkelijk geschrokken, dat hij als een profeet en gezant van God spreken kon en vervolgen: „Toen is dat deel der hand van Hem gezonden en dit schrift getekend geworden. Dit nu is het schrift, dat daar getekend is: Mené, Mené, Tekèl, Upharsin, dat is: geteld, geteld, gewogen, verdeeld". Toen de goddeloosheid van Belsazar en zijn geweldigen ten top gestegen was en de heiligste dingen als onder de voeten der goddelozen werden vertreden, toen greep de Almachtige in.

Werkendam

Dit artikel werd u aangeboden door: De Saambinder

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 16 april 1970

De Saambinder | 4 Pagina's

De profeet Daniël16

Bekijk de hele uitgave van donderdag 16 april 1970

De Saambinder | 4 Pagina's