Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

EEN MENS IN NOOD 2

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

EEN MENS IN NOOD 2

Maar ik riep de Naam des Heeren aan, zeggende: „Och Heere, bevrijd mijn ziel. Psalm 116: 4

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Wat is er een groot verschil tussen bidden en bidden. Dat ware roepen tot God en kermen uit de diepte is alleen daar waar wij ontdaan zijn van alle andere hoop en verwachting. Er bleef David maar één weg meer over en dat was de weg naar boven toe. Zo laat de Heere het vastlopen in het leven der Zijnen opdat zij de Naam des HEEREN zouden aanroepen. Daar blijft maar één weg over. Dat is de weg naar boven toe. Daar wordt het zo waar: „maar ik riep de Naam des HEEREN aan". En wat bad David? Hij verhaalt het ons: „Och Heere, bevrijd mijn ziel". Het is een zeer kort gebed. Maar de kortste gebeden zijn meestal de beste. In de nood der ziel worden de gebeden al korter, maar tevens krachtiger en ernstiger.

De Kananese vrouw bleef op het laatst niet anders over dan een „Och Heere help mij". Het ware roepen uit zijn nood en ellende tot God is kort, maar waar en krachtig. Naarmate de nood klimt worden onze gebeden al korter, maar tevens doordringender. Het was een nederig gebed. Het begint met , , och Heere". Dit door velen bespotte en verkeerd verstane „och Heere" is de uitdrukking van de ootmoedige gestalte van het verslagen hart. Neen, dit is hier geen lijdelijk en werkeloos „och Heere", maar een zeer dringend en werkzaam roepen. Het is een zich vastklemmen aan de God des verbonds als een onwaardige in zichzelf.

En wat vroeg David? Hij bad: „Och Heere, bevrijd mijn ziel". David bad om redding van het kostbaarste wat een mens bezit. Hij bad om de redding van zijn ziel. Hij smeekte de Heere om de banden des doods te verbreken, die zijn ziel gevangen hielden. Hij smeekte om bevrijding van schuld en vloek. Red mij, Heere^ zo riep hij. Ontferm u mijner, die door de banden des doods ben bevangen en wie de angsten der hel hebben getroffen. Als we goed op Davids gebed hier letten, vinden wij dezelfde woorden als het S.O.S. dat een schip in nood de lucht in zendt als het zinkt. Het Engelse „save our souls" en Davids „bevrijd mijn ziel" komt zeer dicht bij elkaar. Hier is dan ook sprake van een geestelijk S.O.S., opgezonden naar de hemel tot de God van het verbond door een mens, die op het punt staat te verzinken in de banden des doods et\ de angsten der hel.

Een geestelijk S.O.S, , dat zendt de zondaar naar de hemel op in zijn nood en verlorenheid. Gods kinderen weten van dit noodgeschrei uit de diepte van hun ellende tot God. Waar de schuld voor God gekend wordt en de mens zich verloren en veroordeeld ziet, daar is dat roepen uit- de diepte van onze ellende.

Zo bidden leert ons de Geest der genade en der gebeden. Dit bidden is heel wat anders dan het vormelijk en koud bidden van de naamchristenen en geveinsden. Hier is alles waarheid. De nood is waar voor God, maar ook het roepen is in waarheid. Zij worstelen in hun bange levensnacht als Jacob met God. Staat er van Jacob in Hosea: „hij weende en smeekte Hem en zeide: Ik laat u niet gaan tenzij Gij mij zegent", alzo mag het dan van hen gezegd worden. Wat is er bij hen een worstelen met God met gebeden en tranen. Allen, die kennis hebben aan deze zielenood, hebben tevens kennis aan dat roepen tot God. Zij werpen zich voor God neer als een machteloze, die zichzelf niet kan verlossen. Zij komen tot God als een rechteloze, die niet waard is dat Christus onder zijn dak zou inkomen. Zij kunnen maar één ding meer bidden: „Bevrijd mijn ziel". Gelijk een zinkend schip tenslotte niets meer seint dan S.O.S., alzo blijft er maar één vragen over: „Och Heere, bevrijd mijn ziel". „Bevrijd mij van de eeuwige ondergang! " Meer bleef er bij David niet over. Van alle zijden was het toegemuurd, alleen de weg naar boven bleef over. Hoe is daar eerst een recht afzien van alle andere hulp. Dan is de mens werkelijk van alle hulp ontbloot waar hij in zijn ellende alleen de weg naar boven overhoudt en niets meer heeft in te brengen dan een beroep op Gods oneindige barmhartigheid: „Och Heere, bevrijd mijn ziel". Maar zo'n beroep alleen op Zijn genade zal God ook altijd verhoren. Van dit kermen en roepen der ellendigen mogen we zeggen met de psalmdichter: „Dit zal de Heere veel aangenamer zijn dan os of var die hunne klauw verdelen". Als David zo geheel van alles buiten de Heere afziet kan hij er later van neerschrijven: „Ik was uitgeteerd, maar Hij zag op mij neder". Er kwam antwoord op Davids gebed. Zoals de echo kort na het roepen gehoord wordt, alzo is het met Gods verhoring. De Heere zegt zelfs: „Eer ze roepen zal Ik antwoorden". De verhoring kwam spoedig. David mag direkt na het beschrijven van zijn nood beschrijven hoe de Heere hoorde en zeggen: „De Heere is genadig en rechtvaardig en onze God is ontfermende". Geen wonder ook dat de verhoring spoedig kwam, want daar was ook Davis's nood naar. Een zinkend schip moet spoedig geholpen worden, anders komt hulp te laat. Nu, alzo was Davids nood. Het was een nood, die een spoedige hulp nodig had. De Heere, dit ziende, heeft David dan ook een spoedige redding geschonken. Wat moet veel klagen over een niet horen van God teruggebracht tot een niet echt in nood zijn. Men klaagt over in nood zijn en over verloren zijn, maar in werkelijkheid kunnen wij dikwijls onszelf nog zo redden. Is het wonder dat de Heere niet redt waar wij heimelijk nog hulp verwachten van onszelf?

In Psalm 102 staat, dat de Heere Zich wenden zal tot het gebed desgenen, die gans ontbloot is. Deze uitverkorenen, die dag en nacht tot Hem roepen en bij wie de nood echt is, zal de Heere haastiglijk recht doen. Zij mogen met David zeggen: „De Heere is genadig en rechtvaardig en onze God is ontfermende". David mocht nu roemen in het heil des Heeren. Hij roept er van uit: „Want Gij Heere, hebt mijn ziel gered van de dood, mijn ogen van tranen, mijn voet van aanstoot". David verkreeg meer van God dan hij gevraagd had. Hij had gebeden: „Och Heere, bevrijd mijn ziel", en God had zijn ziel bevrijd van de dood. Maar daarbij schonk God hem te mogen zeggen: „Mijn ogen van tranen en mijn voet van aanstoot". De Heere redde niet alleen Davids leven, maar nam ook Davids tranen weg. Hij vertroostte hem in al zijn verdriet. Daarnaast zorgde Hij dat David zich niet stootte aan de steen, die zijn vijanden hem voor de voeten hadden geworpen. Waarlijk daarop ziende mag David roepen: „Onze God is ontfermende". De klagende zondaar is een roemende zondaar geworden. Hij roemt in de Heere, Die genadig en rechtvaardig is en hoort naar het gebed. Wat de oorzaak van deze omkeer is bij David zegt hij eigenlijk niet. De verklaarders denken dat Saul door de inval der Moren gedwongen werd, juist op het ogenblik waarop hij David zou grijpen, daarvan af te zien. Weer anderen denken dat de Heere David innerlijk gesterkt heeft door de vernieuwing van de belofte dat hij zeker koning over Israël zou worden. Maar zeker is het, dat God deze omkeer gaf. En wat ook de reden van de omkeer in Davids zieletoestand is geweest, de oorzaak was dezelfde als bij al Gods kinderen van heden.

Het stond bij David in verband met de Messias, Die komen zou en bij Gods kinderen van heden in verband met de Christus, Die gekomen is. Wat anders kan een waar treurige troosten en een verbroken hart helen? Toch niets anders dan een zien van Jezus Christus met het oog des geloofs. Het is de ontdekking van Zijn bloed voor het hart met een gevoel van de kracht van Zijn offerande, dat alleen redt en troost. Waar geroemd mag worden met David: „Gij hebt mijn ziel gered van de dood", daar is Christus' verzoenend lijden en sterven, de oorzaak van die redding. De tussentreding van Christus, Die in onze nood zegt: „Ik wil niet dat deze in het verderf dale. Ik heb verzoening gevonden", zie dat alles breekt de banden des doods en verdrijft de angsten der hel. De kracht van Zijn bloed bevrijdt een ziel alleen van de aanklachten der wet en het schelden van satan. Wanneer het woord indaalt in het verbrijzeld gemoed: „Ik voor u, daar gij anders de eeuwige dood had moeten sterven", is dit alleen oorzaak om met David te roemen in God. Merk voorts op dat David zegt: „Gij, Heere". De verlossing is door David ervaren en genoten als een werk Gods. Niemand kon hier meer helpen, dan de Heere alleen. Die het ook gedaan hebt. Zo mag David in de Heere eindigen. Hij geeft Gode de eer en roept met Jona: „Het heil is des Heeren". David schrijft de verlossing niet toe aan zijn deugden, zelfs niet aan zijn roepen en kermen. Alles valt bij David weg. Er blijft alleen over: „Want Gij Heere, hebt mijn ziel gered van de dood, mijn ogen van tranen en mijn voet van aanstoot". Hij mag zich in het wonder van Gods ontferming verliezen en roepen: „Wat zal ik de Heere vergelden? " Gods verlossingen zijn altijd vergezeld van deze vrucht. Waar God verlost zijn de verwondering en de vernedering altijd de vruchten. Dan is er ook altijd aanwezig het afwijzen van alles buiten Hem en een roepen: „Want Gij, Heere, hebt mijn ziel gered van de dood". God de Heere krijgt dan alleen dé eer en dat is voor een levendgemaakte ziel de zaligheid. Amen.

Utrecht 

Dit artikel werd u aangeboden door: De Saambinder

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 12 november 1970

De Saambinder | 4 Pagina's

EEN MENS IN NOOD 2

Bekijk de hele uitgave van donderdag 12 november 1970

De Saambinder | 4 Pagina's