Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

WONDERLIJK OPGELOST 3

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

WONDERLIJK OPGELOST 3

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

En als zij heengingen om Zijn discipelen te boodschappen, ziet, Jezus is haar ontmoet, zeggende: Weest gegroet! En zij, tot Hem komende, grepen Zijn voeten, en aanbaden Hem. Matth. 28 : 9

O, als Gods volk op hun plaats is, zelf niets zijnde en God alles, en dan blij in God door Christus, dan gunnen zij Hem alles. En op de bodem van hun hart ligt het verlangen om Hem eeuwig en volmaakt te mogen aanbidden. Dat is de begeerte in het hart van allen, die God zoeken en naar Christus en Zijn gerechtigheid hongeren en dorsten. Ja, die in Hem alles mochten vinden, wat tot het leven en de godzaligheid nodig is. Werkelijk, dan is het: „Laat al wat leeft Hem eren". Zelf willen zij geen eer hebben. De kroon, die dat verloste en gerechtvaardigde volk zal krijgen, zullen zij niet voor zichzelf behouden, maar eenmaal werpen voor de voeten van dat lieve Lam, dat hen gekocht heeft met Zijn bloed. De Heere Jezus heeft ook die hulde, door de vrouwen gebracht, niet afgewezen, maar aangenomen als een hulde, die Hem toekwam. En om het eens kinderlijk te mogen uitdrukken; als dan dat volk blij mag zijn en de Heere Jezus is verblijd, dan verhoogt dat de blijdschap van Gods kinderen hier op aarde. Straks zal eeuwige blijdschap op hun hoofden zijn; en dat zal eeuwig, dat zal eindeloos zijn. Het is hier alles maar ten dele, ook de kennisneming van die Gezegende des Vaders; doch elke openbaring van Hem, en ontmoeting met Hem maakt het hart gaande om Hem te aanbidden. Wat zal het dan zijn als zij Hem zullen zien gelijk Hij is, in de volle heerlijkheid en majesteit des hemels. En dan dat wonder aan hen en in hen, die toch zo schuldig, zo ellendig zijn in zichzelf. Het wonder van dat, vrije souvereine welbehagen Gods in Christus kan nooit genoeg bewonderd worden. Het is toch alleen die vrije gunst, die eeuwig Hem bewoog. Geen wonder dat zij dan weleens uitroepen in die zalige ogenblikken: „Och of nu al wat in mij is Hem prees".

In zichzelf zijn zij zo arm, en zij worden steeds armer. Maar toch, al kunnen zij Hem niets toebrengen, zij gunnen Hem alles. Wat een zalige ontmoeting is het geweest tussen de opgestane Christus en de aanvankelijk bemoedigde vrouwen. "Zij zullen er niet op gerekend hebben. Zij hadden al veel gekregen, maar nu mochten zij alles ontvangen. „Doch Gode zij dank voor Zijn onuitsprekelijke gave." Voor een zoekend en uitziend volk valt het op Gods tijd zo dubbel mee. Zij" die zichzelf niet helpen kunnen, worden geholpen, en dan zo rijkelijk en overvloedig; geholpen door de Heere Jezus Zelf. Hij wist het, dat het om Hem te doen was, en dezulken zullen niet beschaamd worden. Hij geeft de wens der zachtmoedigen. Voorwaar, het zijn gelukkige zielen, die de Heere Jezus ontmoeten mogen, en die met niemand anders dan alleen met Hem verblijd kunnen zijn. Dat zijn zielen die met Asaf kunnen zeggen: „Wien heb ik nevens U in de hemel. Nevens U lust mij niets op aarde". Zo was het ook bij de vrouwen.

Maar nu is de vraag, is het ook zo bij ons? Het is voor elk een persoonlijke zaak. En toch is er niets noodzakelijker dan dat op weg en reis naar de eeuwigheid. Van nature is daaromtrent niet de minste bekommering bij de mens. Hij ligt dood in zonden en misdaden en is geheel en al van God vervreemd. Wij gaan als in een beeld daarheen. Zonder dat de schuld drukt, en de scheiding, die er tussen God en onze ziel ligt te beseffen. Zelfs al leeft een mens onder de zuivere waarheid, er is geen nood der ziel. Vreselijk ^zal eenmaal het ontwaken zijn in de eeuwigheid, wanneer wij daar staan zullen zonder Borg en Middelaar. Maar het zal ook verschrikkelijk zijn, wanneer wij met een gestolen Jezus de dood in zullen gaan. Wat zijn er een mensen in onze dagen, die hun mond vol hebben van Jezus, maar die in hun hart er nooit iets van gekend en beleefd hebben. Het zal wat een teleurstelling zijn te moeten horen: „Gaat weg van Mij, Ik heb u nooit gekend", en dan als grote christenen over de wereld gegaan te hebben, doch het leven van Christus altijd gemist te hebben. God mocht door Zijn Geest nog overtuigen en ontdekken, eer dat het voor eeuwig te laat zal zijn. Die eenmaal vernederde, maar nu verhoogde Christus wordt nu nog gepredikt als de Zaligmaker der wereld. Hij alleen kan verlossen van het hoogste kwaad en brengen tot het hoogste goed. Hij is het einde der wet tot rechtvaardigheid, een iegelijk' die gelooft.

Hij heeft het leven en de onverderfelijkheid aan het licht gebracht door het evangelie, eri Hem te kennen is het eeuwige leven. Zal het wel met ons zijn, dan moeten wij uit de dood geroepen worden tot het leven; overtuigd van zonde, gerechtigheid en oordeel. Wij moeten onze ellende leren kennen uit de Wet Gods; ingeleid in de val van Adam, maar ook afgesneden door Gods recht, opdat alle hoop ons zal ontvallen en als een verlorene in onszelf leren vragen: „Is er nog een middel om de welverdiende straf te ontgaan en wederom tot genade te komen". God Zelf moet de noodzakelijkheid van die Borg opbinden en de eerste Persoon moet de tweede Persoon ontdekken, gelijk de waarheid het ons leert in Mattheüs 16 : 17 en in Galaten 1 : 15 en 16.

Van nature is er geen gedaante noch heerlijkheid in die Borg voor ons, doch dat wordt anders wanneer wij een verloren zondaar voor God mogen worden. O, wat een ruimte ligt er voor onze ziel in de kennisneming van Die Gegevene des Vaders. Wat is de ontdekking van Die Persoon goed en zoet. Doch een geopenbaarde Middelaar is nog geen toegepaste Middelaar. Tussen elke weldaad uit het verbond der genade ligt er voor een ziel een weg van gemis en onmogelijkheid, een omkomen.

Dat hebben die vrouwen doorleefd, en dat wordt door al Gods kinderen, die tot die weldaad mogen komen, geleerd en gekend. Die vrouwen moesten met al hun zoete toestanden de dood in, en aan hun zijde kwamen zij voor onoplosbare bezwaren. En met al wat zij doorleefd hadden, hebben zij niet geweten hoe het ooit opgelost moest worden. Van tevoren hadden zij van dag tot dag met de Heere Jezus gewandeld. Zij gingen telkens tot Hem, maar nu na Zijn opstanding wisten zij niet meer, waar zij Hem vinden moesten. Doch Jezus is haar ontmoet, en Hij heeft met Zichzelf alles wel gemaakt. Dat Hij gestorven en begraven was, dat wisten zij, doch dat Hij opgewekt was, moest hen bekend gemaakt worden. En dat was ook nog niet genoeg. Hij moest persoonlijk tot hen komen, om het te bevestigen en te verzegelen. Hier en daar lopen er ook nog zielen te dwalen over de wereld. En dan kunnen we wel gezien hebben in een leeg graf; de boodschap ontvangen dat Hij leeft, maar persoonlijk Hem te ontmoeten, dat is wat anders.

O, ik zou dat volk wel willen toeroepen: „God zal eindelijk helpen, U die nu klaagt. Verbeidt de Heere, op Zijn toekomst hebt acht". Op Gods tijd zal de Heere al uw begeerten vervullen. O, wanneer het niet langer meer kan, dan zal het gebeuren. Dat de overdenking van deze waarheid uw ziel mocht opbeuren en vertroosten. Al dat volk zal van de wijngaard van rode wijn zingen bij beurte. Misschien zijn er zielen, die zeggen; ja maar het wordt zo bestreden; die en die heeft al een beurt gekregen, maar och ik loop daar nog maar te zwerven. Het schijnt me steeds meer hopeloos toe om er nog ooit toe verwaardigd te worden. O, weest er van verzekerd, dat God nooit zal laten varen de werken Zijner handen. En wanneer het gebeurt, het is altijd zo onverwachts. Onze berekeningen en datums vallen weg, doch het is altijd: „Verkwikkend ons ter goeder uur". Het zal op Gods tijd zo meevallen, zoekend en uitziend volk. De Heere Jezus haast Zich om het op te lossen en dat zal Hij Zelf doen, wanneer Hij komt en zegt: „Weest gegroet! Ziet hier ben Ik". Het zal uw hart met een ongekende blijdschap vervullen. Amen.

Grand-Rapids

Dit artikel werd u aangeboden door: De Saambinder

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 29 april 1971

De Saambinder | 4 Pagina's

WONDERLIJK OPGELOST 3

Bekijk de hele uitgave van donderdag 29 april 1971

De Saambinder | 4 Pagina's