Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

KERKRECHT

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

KERKRECHT

Toelichting op de D.K.O. Artikel 67

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

Christelijke feestdagen (3)

Ook in de Nederlanden waren de kerkelijke leiders tegen het houden van de feestdagen. Ze hebben dan ook aanvankelijk getracht de feestdagen af té schaffen. Zo bepaalde de Synode van Dordrecht 1574: „Aangaande de feestdagen naast de zondag is besloten dat men met de zondag alleen tevreden zal zijn. Doch men zal de gewone stof van de geboorte van Christus 's zondags vóór de Kerstdag in de kerk behandelen en het volk inzake de afdoening van deze, feestdag vermanen, en ook over deze stof op de Kerstdag) prediken, zo hij valt op een predikdag. Men zal op Paasen Pinksterdag over de verrijzenis van Christus en dé zending van den Heiligen Geest mogen leren, wat in de vrijheid van de dienaren zal staan." Men wilde dus aanvankelijk over het kerstgebeuren preken op de zondag vóór 25 december en wat betreft Pasen en Pinksteren alleen de eerste, op de zondag, en niet de tweede feestdagen.

Dat men echter langzamerhand toch ertoe overging om de christelijke feestdagen te onderhouden, gebeurde daarom

omdat de overheid dit ging gebieden. En de kerken deden dan ook later concessie aan de overheid. Het bleek dat het volk de feestdagen in de week zo maar niet wilde laten verdwijnen. Men wilde de tweede feestdagen, Kerst-, Paas- en Pinksterdagen, en ook de Nieuwsjaars- en Hemelvaartsdag onderhouden. Het gevolg was dat het volk zonder kerkdiensten die dagen in lediggang en losbandigheid doorbracht. En om dat te voorkomen beval de overheid dat er kerkdiensten moesten worden gehouden om dit kwaad te voorkomen. En zo bepaalde reeds de volgende Synode van Dordrecht 1578: „Het ware wel te wensen, dat de vrijheid van zes dagen te arbeiden, van God toegelaten in de kerk gehouden en de zondag alleen gevierd mocht worden. Nochtans, dewijl sommige andere feestdagen door autoriteit van de overheid onderhouden worden, te weten de Kerstdag met de volgende dag, insgelijks de tweede Paasdag en de tweede Pinksterdag en op sommige plaatsen de Nieuwjaarsdag en de Hemelvaartsdag, zo zullen de dienaars naarstigheid doen, dat ze met predikatiën, in dewelke zij inzonderheid van de geboorte en verrijzenis van Christus, de zending van den Heiligen Geest en dergelijke artikelen des geloofs de gemeente leren zullen, de onnutte en schadelijke lediggang in een heilige en profijtelijke oefening veranderen. Hetzelfde zullen de kerkedienaren doen in die steden, waar meer feestdagen door de autoriteit van de overheid onderhouden worden. Intussen zullen alle kerken arbeiden, dat het gewoonlijk gebruik aller feestdagen, behalve Kerstdag — dewijl Pasen en Pinksteren op de zondag vallen — zoveel mogelijk in en op het allervoeglijkste afgedaan worde." Zo gaf men dus toe „om onnutte en schadelijke lediggang" te voorkomen aan de eis van de overheid. En de Synode van Middelburg 1581 ging weer een stap verder om naast het Kerstfeest ook de Hemelvaartsdag onder de verplichte feestdagen op te nemen. Wel stelde men steeds voorop, dat de gemeenten bij de overheid moesten aandringen op afschaffing der feestdagen behalve Kerstfeest en Hemelvaartsdag. Maar de overheid dacht er niet aan, en dus moesten de predikanten wel blijven preken om lediggang te voorkomen en om er een karakter van een christelijke feestdag aan te geven. De toestand in het begin van de 17e eeuw werd zo dat de Kerstdag, Pasen en Pinksteren met de volgende dagen algemeen onderhouden werden, maar over de dag der besnijdenis van Christus en de Nieuwjaarsdag en de Hemelvaartsdag was er verschil van mening.

De Synoden gaven echter meer en meer toe omdat de overheid met alle kracht er aan vasthield om het volk een genoegen te doen, maar ook omdat ze zulke geschikte vakantiedagen waren. En nu de arbeid op deze dagen stilstond liep het volk gevaar om in ongebonden dartelheid over te slaan en zo hebben de kerken de feestdagen dus wel „toegelaten" maar geenszins „goedgekeurd". Toch bleef de stem der oppositie zich nog lang verheffen. Voetius verklaart, dat de feestdagen door de kerken wel zijn getolereerd, maar geenszins zijn goedgekeurd. Toen echter door verschillende provinciën een vraag gebracht werd op de Generale Synode van Dordrecht (1618-'19) besloot deze Synode om tot eenparigheid van het onderhouden der feestdagen te komen en dat daarom naast de zondag ook de Kerstdag, Pasen en Pinksteren met de navolgende dagen algemeen onderhouden moesten worden. Ook de dag van de besnijdenis van Christus of de Nieuwjaarsdag en de Hemelvaartsdag, die in de meeste steden en provinciën reeds werden onderhouden, werd gesanctionneerd, vooral om hiermee aan de wens der overheid te voldoen. Toch duurde het in sommige provinciën nog een geruime tijd voordat men zich conformeerde naar het besluit van de Dordtse Synode 1618-'19. Over de Goede Vrijdag werd op de Dordtse Synode niets bepaald. Hierover de volgende keer nog wat meer.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Saambinder

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 17 juni 1971

De Saambinder | 4 Pagina's

KERKRECHT

Bekijk de hele uitgave van donderdag 17 juni 1971

De Saambinder | 4 Pagina's