Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

CHRISTUS IN MAGDALA (2)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

CHRISTUS IN MAGDALA (2)

„En kwam in de landpalen van Magdala". Matth. 15 : 39

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Maar nu kwam Christus in de landpalen van Magdala. Rutherford zegt, dat Christus een reis ondernam van de hemel naar de aarde, om van de bodem der hel de juwelen van Zijn Vader op te halen en bij Hem terug te brengen. Hij kwam, 20 schreef die godzalige oud-vader, voor het vuil der maatschappij.

Toen Christus nog op aarde was, hebben die vrome, eigengerechtigde farizeeën er zich wat aan geërgerd, dat Hij hun voorbijging, maar dat Hij de zondaars ontving en met hen at. Het is een doorn in hun vlees geweest, dat Hij hun, die er zich op.beriepen, dat zij het zaad van Abraham waren, afsneed, en dat Hij het verachte en het onedele der wereld verkoor en tot Zijn eigendom aannam. Daarom hebben zij die gezegende Christus zo gesmaad en gelasterd. Ja zelfs stenen opgenomen om Hem te stenigen. Christus kwam daar in Magdala. Het was de tijd en het uur van Gods welbehagen voor die Maria. Neen, zij zat niet op Christus te wachten, maar Hij kwam tot haar om haar te trekken uit de macht der duisternis en over te zetten in het Koninkrijk van de Zoon van Gods eeuwige liefde. Haar naam was van eeuwigheid geschreven in het Boek des Levens des Lams. Zij was een van diegenen, die de Vader van eeuwigheid aan de Zoon had gegeven, als loon op Zijn arbeid. O, geliefden, daar is voor de Heere niets te wonderlijk. Hij spreekt en het is er. Hij gebiedt en het staat er. En waar die Almachtige en Alvermogende kracht Gods geopenbaard wordt, daar heeft de Heere een gewillig volk op de dag van Zijn heirkracht. Ik wil en zij zullen. Satan verspeelt het a en God wint het. De liefde Gods wordt in het hart uitgestort, en daarom wordt ook de zonde zo hartelijk, zo innig, zo oprecht betreurd en beweend.

Maria heeft de zonde leren kennen door de wet en ze heeft de Godonterendheid en het zielverwoestende daarvan leren kennen in het licht van de Goddelijke deugden. Ze heeft haar zonden nat gemaakt met haar tranen. Bedenk vrinden, dat God geen droge zonden vergeeft. Doch die Maria heeft ook mogen beleven met haar zonden aan Jezus voeten terecht te komen en beleefd, dat Christus tot zonde gemaakt is, opdat wij zouden worden rechtvaardigheid Gods in Hem. Zij heeft de weldaad van de vergeving der zonden mogen ontvangen. Zij heeft in haar leven mogen ervaren, wat wij lezen in Joh. 6 : 37: „Al wat Mij de Vader geeft, zal tot Mij komen en wie tot Mij komt, zal Ik geenszins uitwerpen". Wij lezen ervan in Lucas 7 : 47: „Daarom zeg Ik u, haar zonden zijn haar vergeven, die vele waren. Want zij heeft veel liefgehad." Maria is van Adam afgesneden en in Christus ingelijfd. Zij is door het geloof met Hem verenigd en is al de weldaden van Christus deelachtig geworden.

Wat heeft God Zijn genade toch overvloedig aan die vrouw groot gemaakt. Ze is uit Magdala gehaald en zij moest er nooit meer naar terug. De zonde is haar de dood geworden. En vanaf die tijd mocht zij Christus navolgen. Met onverbreekbare banden is zij aan de Heere Jezus verbonden geworden, door banden die God Zelf gelegd heeft en die daarom nooit meer verbroken kunnen worden. Dat volk kan hier wel aangevallen worden, en de strijd is soms zwaar in hun hart en leven; soms zo bevreesd, dat zij nog terug zullen vallen in hun oude leven, of dat de Heere nog eens afscheid van hen zal nemen, vanwege al hun ontrouw en lusteloosheid. Maar dat kan niet en dat zal niet. Vertrouwende, dat Hij Die een goed werk in u begonnen heeft, het zal voleindigen tot op de dag van Jezus Christus.

Christus had de hoogste plaats in haar hart ingenomen en daarom gunde zij' Christus al de eer en heerlijkheid. Het was in het hart van die Maria, die zo hoogst beweldadigd was: Wien heb ik nevens U in de hemel? Nevens U lust mij niets op aarde. Bezwijkt mijn vlees en mijn hart, zo is God de Rotssteen mijns harten en mijn deel tot in eeuwigheid. Ps. 73 : 25-26. Christus was haar een en al. Die liefde was sterk als de dood en de ijver hard als het graf, door vele wateren niet te blussen. Toen Christus begraven werd, was Maria daar tegenwoordig. Ze wilde tot het laatste zien wat ze met die dierbare Heere Jezus deden. Aan de morgen van de opstanding, vroeg als het nog duister was, ging zij reeds naar het graf. Haar leven was Christus en daarom zonder Hem had haar leven geen betekenis. Ze was een ziel, die krank Van liefde was. O, wat een gelukkige ziekte. Wat wordt het weinig gehoord en beleefd. Ze kan daarom ook bij het graf niet vandaan. Ze is de enige, die daar achterbleef. Ze wilde daar sterven. Ze was in haar vroeger leven overweldigd geweest door de duivel; maar nu was ze overweldigd door de liefde van Christus. Ze is ook de eerste geweest, die beweldadigd was met de openbaring van de verrezen Christus, de V > i.st des Levens, Die de dood teniet gedaan heeft en het leven en .de onverderfelijkheid aan het licht heeft gebracht.

Toch met al de genade die aan Maria verheerlijkt was, was haar oog eerst voor Christus gesloten en stond zij met haar rug naar Hem toe. Doch toen Christus haar niet langer meer wilde beproeven (Hij heeft haar tranen gezien, haar nood gezien) heeft Hij Zichzelf aan haar geopenbaard in de kracht Zijner opstanding. Augustinus schreef over deze Maria: dat zij Christus bij Christus zocht. En zij moest Hem hebben of Hij dood was, of dat Hij leefde. Het was bij haar in de volle zin des woords: Geef mij Jezus of ik sterf. Een preek tot haar gedaan van één woord. Hij heeft alleen tot haar gezegd: Maria; niet meer. Niet meer Magdalena. Magdala, haar schuld en zonde waren begraven. God had haar zonde achter Zijn rug geworpen en zou ze niet meer gedenken. Christus had ^als haar schuldovernemende Borg, Zichzelf aan haar geopenbaard als de schuldverzoenende en schuldwegnemende Borg, en nu zou de benauwdheid niet meer ten tweede male rijzen. Het is in de opstanding en door de kracht van Zijn verrijzenis bevestigd, wat de Kerk met vrijmoedigheid mag zingen:

Zo ver het west verwijderd is van 't oosten
Zo ver heeft Hij, om onze ziel te troosten
Van ons de schuld en zonde weggedaan.

Later vinden wij die Maria nog weer in de opperzaal te Jeruzalem. Het is ook in haar leven wel bewaarheid: Uw volk is mijn volk en Uw God mijn God. Maar zij mocht verder gaan dan Ruth. Zij had grond om te zeggen: mijn God. Het was aan haar toegepast en opgelost. Waarom ze daar in die opperzaal tegenwoordig was? Waarom was zij daar ook biddende en smekende? Omdat zij de Heilige Geest ook miste, en Die-moest haar ook geschonken worden. Die Heilige Geest was ook haar beloofd en daarom mocht zij ook gelovig om Zijn komst pleiten. Maria was met al de weldaden niet bekeerd geworden, niet voldaan geworden, maar een missend mens gebleven. Ze moest die Persoon hebben. Zij had er twee leren kennen, maar nu zag ze uit naar de derde Persoon. Ze kende Zijn gaven, werkingen en genade wel, maar ze moest Hem ook als Persoon leren kennen en deelachtig worden met bewustheid voor haar eigen ziel, opdat ze alle eer aan de Drie-enige God mocht geven. Vanzelf, dat was ook de vrucht van het ware werk Gods in haar. Toen Christus Zich 'aan haar openbaarde, wilde ze Hem aanraken, zoals ze' tevoren had mogen doen; maar Christus heeft haar vermaand om het niet te doen. Ze moest ook aan de lichamelijke tegenwoordigheid gespeend worden, opdat ze de noodzakelijkheid van de komst van de Heilige Geest zou inleven. En daarom zag ze uit naar de komst van de Persoon des Heiligen Geestes als de Verzegelaar van Christus, als de trouwe Kinderleider, als de blijvende Trooster voor haar ziel. De Heere zal doen overblijven een ellendig en een arm volk, dat op Zijn Naam zal vertrouwen en dat Hem hoe langer, hoe meer nodig krijgt, omdat ze steeds door ontdekkende genade ellendiger en armer in zichzelf worden. Al is het statelijk voor de ziel opgelost, in de stand van het leven is het voor Gods kinderen meer missen dan bezitten.

Toen Jakob Israël werd, is zijn heupspier verwrongen en sinds die tijd was hij kreupel. Dat is zolang hij hier op aarde was nooit meer anders geworden. Zo ook Mefiboseth, hij kreeg uitwendig wel terug wat hij verloren was, maar het gebruik van zijn benen heeft hij nooit meer gehad. Hij bleef kreupel tot de dag van zijn dood. En zo gaat het ook met Gods kinderen, die in de vierschaar Gods geweest zijn. Dus als we nog rechtop lopen, dan zijn we nooit in Pniël geweest. De schuld der zonde wordt in de rechtvaardigmaking weggenomen, maar in de weg der heiligmaking blijft de smet der zonde dat volk aankleven, zolang zij hier op aarde zijn.

Zelfs de allerheiligsten, d.w.z. de verstgevorderden in de weg des geloofs, hebben nog maar een klein beginsel van die gehoorzaamheid. Ze komen nooit verder en hoger, daar wat Paulus schreef: Ik jaag ernaar, of ik het ook grijpen mocht, waartoe ik ook van Christus Jezus gegrepen ben.

Grand-Rapids

(Wordt vervolgd)

Dit artikel werd u aangeboden door: De Saambinder

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 18 november 1971

De Saambinder | 4 Pagina's

CHRISTUS IN MAGDALA (2)

Bekijk de hele uitgave van donderdag 18 november 1971

De Saambinder | 4 Pagina's