Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

EEN WOORD OP GODS TIJD

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

EEN WOORD OP GODS TIJD

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Zo zult gij tot hem zeggen: Zo zegt de Heere: Zie dat Ik gebouwd heb breek Ik af, en dat Ik geplant heb ruk Ik uit, zelfs dit ganse land." Jer. 45 : 4

Het gaat hier in Jeremia 45 over Baruch de schrijver van Jeremia. Het was in het vierde jaar van de koning Jojakim dat het woord des Heeren tot Jeremia kwam. Jeremia, liet Baruch al de woorden Gods op een boekrol schrijven. De bedoeling van de Heere was dat het huis van Juda zou horen al het kwaad dat de Heere hen dacht te doen, opdat zij zich bekeren zouden, een iegelijk van zijn boze weg. Als dat zou gebeuren dan zou de Heere hun ongerechtigheid en zonde vergeven. Op de boekrol stonden de aanstaande oordelen Gods aangekondigd. De koning van Babel zou komen om stad en tempel te verwoesten en om Juda in ballingschap te voeren. Baruch moet niet alleen de woorden Gods op een boekrol schrijven, maar deze woorden moesten ook aan het volk worden voorgelezen.

De profeet Jeremia was verhinderd dat te doen en daarom geeft hij Baruch opdracht om in des Heeren huis in de rol te lezen voor de oren des volks en voor de oren van gans Juda die uit hun steden kwamen. Jer. 36 : 6.

Het was op een vastendag dat Baruch zich van zijn opdracht kweet, dus wel een geschikte dag om te luisteren naar Gods Woord. Helaas was het niet zulk een vasten dat recht was in de ogen Gods. In Jesaja 58 zegt de Heere: Zou het zulk een vasten zijn dat Ik verkiezen zou, dat de mens een dag zijn ziel kwelle, dat hij zijn hoofd kromme gelijk een bieze en een zak en as onder zich spreide.? Zoudt gij dat een vasten heten, en een dag de Heere aangenaam? Is dit niet het vasten dat Ik verkies; dat gij losmaakt de knopen der goddeloosheid, dat gij ontdoet de banden des juks, en dat gij vrij loslaat de verpletterden, en alle juk verscheurt? Het was hard en hard nodig dat Juda de knopen der goddeloosheid ging losmaken en tot de zonden zou zeggen: Henen uit. De profeet Jeremia hoopt dat het volk zal horen en Baruch hoopt dat ook. In het zevende vers van hoofdstuk zesendertig zegt de profeet dan ook: Misschien zal hunlieder smeking voor des Heeren aangezicht nedervallen en zij zullen zich bekeren, een iegelijk van zijn boze weg; want groot is de toorn en de grimmigheid die de Heere tegen dit volk heeft uitgesproken.

Baruch heeft gedaan naar alles wat de profeet Jeremia gesproken had. Onder zijn gehoor was een man die Michaja heette en deze Michaja heeft de vorsten van Juda in kennis gesteld van hetgeen hij in de tempel gehoord had. Toen zonden al de vorsten Jehudi de zoon van Nethanja tot Baruch om te zeggen: De rol waarin gij voor de oren des volks gelezen hebt neem die in uw hand en kom. Nadat Baruch gekomen was kreeg hij de opdracht om ook voor de vorsten uit de boekrol te lezen. We lezen verder in Jeremia 36: En het geschiedde als zij al de woorden hoorden dat zij verschrikten de een tegen de ander, en zij zeiden tot Baruch: Voorzeker zullen wij al deze woorden de koning bekendmaken. Jeremia en Baruch moeten zich op bevel van de vorsten verbergen terwijl de rol weggelegd werd in de kamer van Elisama de schrijver. De koning neemt echter geen genoegen met hetgeen de vorsten hem vertellen maar hij zendt Jehudi om de rol te halen en in de boekrol te lezen. Nadat Jehudi enkele stukken gelezen had neemt de koning een schrijfmes en snijdt de rol aan stukken en werpt de snippers in het vuur. Er was niemand die ervan verschrikte dat de koning de woorden Gods verbrandde. De schrik van de vorsten van Juda voorheen gold dus niet de oordelen Gods maar de koning.

De vorsten van Juda hadden al zo'n vaag vermoeden dat de koning wel eens kwaad zou kunnen worden vanwege de woorden Gods door Baruch uit de mond van Jeremia opgeschreven. Daarom hadden de vorsten bij voorbaat al tegen Baruch gezegd: Ga henen, verberg u, gij en Jeremia; en niemand wete waar gij lieden zijt. Het vermoeden van de vorsten bleek juist te zijn want de koning gebood enkele dienaren om de schrijver Baruch en de profeet Jeremia te vangen. Maar dit was gauwer gezegd dan gedaan, want we lezen zo kennelijk: Maar de Heere had hen verborgen. Probeer maar eens iemand te vangen die door de Heere verborgen is. Die in de schuilplaats des Allerhoogsten is gezeten die zal vernachten in de schaduw des Almachtigen. Intussen kon de koning Jojakim wel de boekrol verbranden, maar daarmee kon hij de woorden Gods niet teniet doen. Jeremia krijgt van de Heere opdracht een andere rol te nemen en daarop al de eerste woorden te schrijven en tot dezelve werden nog veel dergelijke woorden toegedaan. De koning Jojakim zal het weten dat hij Gods Woord heeft verbrand. Zijn dood lichaam zal weggeworpen zijn, des daags in de hitte en des nachts in die vorst.

Baruch was dus de eerste na Jeremia die kennis nam van de dreigementen Gods. O, hoe had Baruch met Jeremia gehoopt dat het volk zou horen. De jonge ijveraar is ontsteld over de woede van de koning. Welk een smart droeg hij om Israels verwerping. De Heere had droefenis tot zijn smart gedaan. Het is alles anders gegaan als Baruch dacht, hij vindt nergens rust. Heeft God vergeten genadig te zijn? Heeft Hij Zijn barmhartigheid door toorn toegesloten ? En nu komt Jeremia met een persoonlijke boodschap van de Heere tot Baruch. Deze aparte boodschap is op zijn plaats. Zij getuigt van Gods nederbuigende goedheid jegens een ellendig schepsel. Van die aparte boodschappen lezen we meer in de bijbel. Jeremia had ook een aparte boodschap voor Ebed-Melech de moorman. De Heere Jezus had op de paasmorgen een aparte boodschap voor Petrus. Hier krijgt Baruch een aparte boodschap uit de hemel. Een boodschap van God voor een moedeloze man die vermoeid was van zijn zuchten en maar geen rust vond. Aan Baruch is wel bewaarheid wat de dichter van Psalm 119 zingt:

Red daar mij 't leed zo diep ter neder boog; Red mij naar Uw beloft' en richt mijn zaken.

Het is de Heere die de gebogenen opricht, Hij is het die de banden der gevangenen losmaakt. De Heere weet ook de juiste tijd. Hij vergist Zich niet en komt nooit te laat. Mogelijk is er wel zulk een moedeloze ziel die deze regels leest en het Asaf heeft nageklaagd: Zouden Zijn beloftenissen Verder haar vervulling missen; Vrucht'loos worden afgewacht; Van geslachte tot geslacht?

Het is donker in de kerk en het ziet er donker uit voor ons vaderland. De ongerechtigheid van ons volk is niet minder groot als in Jeremia's tijd. Mogelijk zit er hier of daar nog een die Baruch heet. Ik bedoel degenen die zeggen: Het is allemaal anders gegaan als ik dacht. Als ze dan denken aan die eerste tijd toen er zulke levende uitgangen der ziel waren dan zeggen ze nu: Waar is die tijd gebleven? De tijd van die eerste liefde, dat hartelijke zuchten, die lust tot de inzettingen des Heeren. In die eerste tijd hebben ze wel uitgeroepen: Aangaande mij en mijn huis, wij zullen de Heere dienen. En nu is het ook in het gezin anders gegaan dan dat ze dachten. Het is wintertijd en ze vragen zich af: Zal er nog ooit een zangtijd aanbreken?

Jeremia was een man van de praktijk. Hij is zielekenner en zieleherder. De profeet belacht Baruch niet, hij is nl. zelf in grote strikken en kuilen geweest. In grote zielestrijd heeft hij eens uitgeroepen: Ik zal Zijner niet gedenken en niet meer in Zijn Naam spreken. Het is Jeremia gegaan als Job die eenmaal zijn geboortedag vervloekte. Als een gans moedeloze heeft hij gezegd: Waarom ben ik toch uit de baarmoeder voortgekomen om moeite en droefenis te zien, en dat mijn dagen in beschaamdheid vergaan? Moedeloosheid is de dochter van de twijfel. Er is geen geesteskrankheid zo besmettelijk als moedeloosheid. Wat'hebben we in de oorlog aan moedeloze aanvoerders? Wat hebben we in de kerk aan moedeloze voormannen? Wat helpt het om aan het bed van een moedeloos mens mee te klagen? Het is de Heere die een verslagen geest kan opheffen. In het tweede vers lezen we: Alzo zegt de Heere de God Israels van u, o Baruch! Wat gaat de Heere van Baruch zeggen? De Heere gaat eerst zeggen wat Baruch gezegd heeft. De schrijver van Jeremia - heeft gezegd: Wee nu mij, want de Heere heeft droefenis tot mijn smart gedaan; ik ben moede van mijn zuchten en vind geen rust. We weten hieruit dat Gods volk met een alwetend God van doen heeft. De Heere heeft Baruchs weeklacht gehoord. Zo was het ook gesteld met Asaf. De dichter heeft het als volgt onder woorden gebracht:

Dan peinst de ziel: is 't waar?
zou God Ook weten van mijn droevig lot;
zou d'Allerhoogste van mijn klagen
En bitt're rampen kennis dïragen ?

De Heere Jezus wist ook precies wat Thomas gezegd had. De discipel van Jezus zat in doffe verslagenheid terneer. Zijn medediscipelen waren niet in staat om deze verslagen geest op te heffen. Thomas zeide tot hen: Indien ik in Zijn handen niet zie het teken der nagelen en mijn vinger steke in het teken der nagelen, en steke mijn hand in Zijn zijde, ik zal geenszins geloven. Het is gebleken dat de Heere Jezus de ongeloofstaal van Thomas had gehoord. De Vorst des vredes werpt een straal van Zijn Goddelijke alwetend­heid in Thomas' ziel en zegt: Breng uw vinger hier, en zie Mijn handen, en breng u hand en steek ze in Mijn zijde; en zijt niet ongelovig naaar gelovig. Gods kinderen kennen tijden dat ze met schrik dachten aan Gods alwetendheid. Maar ze hebben ook tijden dat ze er blij mee zijn.

Het antwoord van de Heere op Baruchs weeklacht luidt: Zo zegt de Heere: Zie, dat Ik gebouwd heb breek Ik af en dat Ik geplant heb ruk Ik uit, zelfs dit ganse land. Deze woorden hebben een letterlijke betekenis en een geestelijke betekenis. De letterlijke betekenis is dat de Heere vanwege de zonde van Juda het volk in ballingschap zou voeren „want de zonde van Juda is geschreven met een ijzeren griffie met de punt eens diamants; gegraveerd in de tafel van hunlieder hart en aan de hoornen hunner altaren". De Heere had het land Kanaan voor Zijn volk uitgespeurd als een uitermate goed land. Hij had Zijn volk trouwelijk geleid en het gebracht in het land dat Hij Abraham, Izak en Jakob beloofd had. Asaf zegt in Psalm 80: Gij hebt een wijnstok uit Egypte overgebracht, hebt de heidenen verdreven, en hebt dezelve geplant. O God der heirscharen; keer toch weder, aanschouw uit de hemel, en zie, en bezoek deze wijnstok; en de stam die Uw rechterhand geplant heeft, en dat om de Zoon die Gij U gesterkt hebt.

De geestelijke zin van deze woorden is dat de Heere Zijn eigen werk gaat afbreken en wat Hij geplant heeft gaat uitrukken. Er komt een tijd in het leven van Gods kinderen dat de tranen gaan opdrogen. De aren vallen niet meer bij handvollen op de akker. Het gebed keert weer in de boezem. Ze hebben een tijd gehad van openingen in Gods Woord. Er ging schier geen kerkdienst voorbij waarin geen teerkost voor hen was op de weg des levens. En nu gaat de Heere wat Hij gebouwd heeft afbreken. De zonde wordt levend, de schuld gaat drukken. Zolang de schuld niet is betaald is het vonnis des doods niet opgeheven. Niet de hoorders maar de daders der wet zullen gerechtvaardigd worden. De Heilige Geest gaat dieper graven en de verborgen schuilhoeken van het hart komen openbaar. Arglistig is des mensen hart, ja dodelijk; wie zal het kennen? Nu gaat zulk een ziel zien dat zij wel een hoorder der wet is maar geen dader. De mens heeft tegen al de geboden Gods zwaar gezondigd en hij heeft geen der geboden gehouden. En God wil dat aan Zijn gerechtigheid genoeg geschiede, daarom moeten zij hieraan of door zichzelf of door een ander volkomen betalen. De gerechtigheid die voor Gods gericht bestaan kan moet der wet Gods in alle stukken volkomen en gelijkvormig zijn. Het is onmogelijk dat de ziel hieraan kan voldoen, en dat niet kunnen is eigen schuld.

Hij kan die prijs der ziele dat rantsoen |
Aan God in tijd noch eeuwigheid voldoen.

Zo wordt dus de ziel afgesneden van zijn werken. Er zal in der eeuwigheid uit de werken d^r wet geen vlees voor God gerechtvaardigd worden. Paulus zegt in zijn Romeinenbrief: Maar nu is de rechtvaardigheid Gods geopenbaard geworden onder de wet, hebbende getuigenis van de wet en de profeten. De zondaar wordt niet alleen afgesneden van al zijn werken, maar ook van zijn leven. Hij zal de grond moeten verliezen uit alles wat tevoren zijn leven was. Christus is het leven voor Zijn volk. Paulus zegt dan ook: Het leven is mij Christus en het sterven is mij gewin. Op een andere plaats zegt hij: Ik leef, doch niet meer ik, maar Christus, leeft in mij, en hetgeen ik nu in het vlees leef, dat leef ik door het geloof des Zoons van God, Die mij liefgehad heeft, en Zichzelven voor mij overgegeven heeft. De Heere gaat wat wegnemen om er wat anders en beters voor in de plaats te geven. Dat de harten van al degenen die door Gods Geest zijn bearbeid mogen uitgaan tot Hem Die de Rotssteen is. Wiens werk volkomen is. David zegt: Laat in U vrolijk en verblijd zijn allen die U zoeken; laat de liefhebbers Uws heils geduriglijk zeggen: De Heere zij groot gemaakt. Het heil is des Heeren!

Dat heil heeft God nu doen verkonden;
Nu heeft Hij Zijn gerechtigheid
Zo vlekkeloos en ongeschonden
Voor 't heidendom ten toon gespreid.

Zoudt gij u grote dingen zoeken Baruch? Zoek ze niet; want zie Ik breng een kwaad over alle vlees spreekt de Heere; ' maar Ik zal u uw ziel tot een buit geven, in alle plaatsen waar gij zult henentrekken. Baruch was bezig wat te worden en nu wordt hij afgebroken. De bestraffing eindigt voor hem in een belofte. De Heere handelt vaderlijk met Zijn volk. De belofte ontslaat Baruch niet van nieuwe beproeving. In deze belofte ligt de voorzegging van verbanning en omzwerving. Maar nu kan Baruch met al die woestijnzwervers zeggen: De Heere weet ervan. 

Gij weet, o God, hoe 'k zwerven moet op aard'
Mijn tranen hebt G'in Uwe fles vergaard.

Scherpenzeel

Dit artikel werd u aangeboden door: De Saambinder

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 18 januari 1973

De Saambinder | 4 Pagina's

EEN WOORD OP GODS TIJD

Bekijk de hele uitgave van donderdag 18 januari 1973

De Saambinder | 4 Pagina's