Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

JAN BAVINCK: DE WEG TOT HET AMBT

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

JAN BAVINCK: DE WEG TOT HET AMBT

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Vroeg heb ik alzoo door Gods genade den Heere mogen zoeken en Hem mogen vinden, en den Heere heeft mij hierin geleid door en langs wegen, die ik niet geweten en door en langs paden, die ik niet gekend heb. Doch er is nog eene zaak, die mij in mijne jonkheid op het hart is gebonden. Die zaak was eene innige en vurige begeerte om den Heere te mogen dienen in het Evangelie van Zijnen Zoon Jesus Christus en dat Evangelie aan zondaren te mogen verkondigen. Reeds lang voor mijne afscheiding heb ik die begeerte in mij gevoeld en haar voor den Heere gebracht. Hem smeekende dat Hij mij die begeerte mocht geven. Ik groeide intusschen op en mijne goede Moeder drong er bij op aan, om een ambachte te kiezen. Meermalen heb ik, als Moeder hiervan sprak, tot haar gezegd: „Och lieve Moeder, ik zou zoo gaarne willen studeeren om predikant te worden". Moeder zeide dan gewoonlijk: „Ja, lieve jongen, dat zou ook ik gaarne zien, maar mij ontbreken de middelen om U tot predikant te laten opleiden. God heeft mij met mijne kinderen dagelijksch brood gegeven en ik ben er Hem daarvoor dankbaar, maar Hij heeft mij de middelen niet geschonken, die vereischt worden tot bestrijding van de kosten voor de studie tot predikant. Dat weet Gij ook zelf wel". Ja, dat wist ik ook wel, en toch kon ik de begeerte om predikant te worden niet kwijt worden, maar zij bleef onverzwakt in mijne ziel leven en ik bleef altijd met haar mijne knieën voor den Heere buigen. Hem biddende dat Hij den weg voor mij mocht banen.

Doch de tijd ging intusschen voort en ik mocht niet langer dralen om een vak te kiezen. Ik heb dit ook gedaan.

Op een uur afstand van Bentheim ligt het dorp Gildehaus aan de Hollandsche grens. In dit dorp, op den zoogenaamde Mers, woonde iemand, met name J. B. Krabbe, die het bedrijf van „Drechsler" - Wieldraier uitoefende; een bedrijf, dat in die dagen nogal van beteekenis was, omdat niet alleen de boeren, maar ook vele burgers vlas verbouwden en dat vlas bewerkten en bereidden tot linnen voor eigen gebruik.

Ik kende Krabbe. Krabbe behoorde met zijn gezin tot de Oud-Gereformeerde gemeente en bezocht geregeld de bijeenkomst van die gemeente ten huize van Sandfoort, en aldaar had ik hem dikwerf ontmoet en gesproken. Of ik er daardoor toe ben gekomen om „Drechsler" te worden, weet ik niet, maar ik koos dit vak met de begeerte om daarin door Krabbe opgeleid te worden, waarlijk niet zoozeer uit liefde, als wel om het vooruitzicht, dat ik bij godvreezende menschen zou komen wonen.

Ik deelde natuurlijk mijne keuze aan mijne goede Moeder mede, en Moeder vond haar goed. Weldra maakte zij zich op, ging naar Gildehaus, en het gelukte haar mij voor den tijd van drie jaar bij Krabbe in de leer te besteden.

Toen de tijd daar was, verliet ik Moeder en ging ik naar Gildehaus. Het was in het voorjaar van 1842. Ik was toen ruim 16 jaren oud. Het viel mij in het eerst niet mede. Krabbe was een der gegoede burgers in Gildehaus, bezat betrekkelijk vele landerijen, meestal voor eigen gebruik. Hij zelf arbeidde op zijne landerijen en ik moest hem in zijne arbeid helpen, vooral in de lente en in den herfst. Die arbeid viel mij zwaar, omdat ik toen niet sterk en omdat ik aan dien arbeid niet gewoon was. Doch ik werd onder alles gesterkt en raakte er ook aan dien arbeid gewoon. Overigens deed Krabbe zijn best om te leeren en mij met zijn vak bekend te doen worden.

Krabbe was gehuwd en zij hadden vier kinderen, één zoon en drie dochters, van wie het oudste een paar jaren jonger dan ik was. Spoedig voelde ik mij in het gezin van Krabbe geheel tehuis en werd ik er als kind in beschouwd en behandeld. Ik voelde mij aan Kjrabbe en de zijnen en zij voelden zich aan mij verbonden. Nog na jaren, als de kinderen van Krabbe en ik elkander weer mochten ontmoeten, was het ons alsof wij broeders en zusters waren.

Doch al ging het mij in het gezin van Krabbe naar wensch, en al maakte ik goede vordering, naar Krabbe meermalen aan Moeder betuigde, in het aanleeren van mijn beroep, toch bleef mij onder alles de begeerte bij om bedienaar des Goddelijken Woords te worden. Ik kon die begeerte maar niet kwijt worden. In het huisgezin van Krabbe had men mij een kamertje gegeven, waarin ik mij in mijne vrije uren kon afzonderen. Ik deed dit ook, en daar in dat kamertje heb ik vaak mijne knieën voor den Heere gebogen en Hem gebeden, dat het Hem moge behagen, daar Hij de machtige was, om mij de begeerte van mijn hart te geven, of om ze anders van mij wegtenemen. De vervulling van mijne innige begeerte scheen intusschen onwaarschijnlijker te worden. Doch toen schier alle hoop verdwenen was, toonde de Heere, dat Hij naar de stem van mijne gebeden had gehoord en dat Hij mij den vurigen wensch mijns harten en de innige begeerte mijner ziel wilde geven, doch door wegen, die ik niet geweten, en door paden, die ik niet gekend heb.

Sundag woonde in die dagen bij Krabbe in Gildehaus in. Ik was dus in de gelegenheid om hem dagelijks te ontmoeten en te spreken. Hij was en bleef nog altoos Candidaat en liet zich niet in het ambt van herder en leeraar ordenen en bevestigen. Waarom niet? Deze vraag weet ik niet te beantwoorden. Mogelijk ging hij hiertoe niet over vanwege de vervolging die in het Graafschap nog altijd voortduurde. Doch wat hiervan ook moge zijn, Sundag was Candidaat en is jarenlang Candidaat gebleven. En was hij Candidaat, hij heeft zals zoodanig de gemeenten in het Graafschap trouw en belangeloos gediend. Nu gebeurde het - het was in de herfst van 1844 - dat hij eene reis maakte naar het Neder-Graafschap, om aldaar de broeders te bezoeken. Bij die gelegenheid ging hij op onderscheidene plaatsen den broeders en zusters voor in de prediking des Woords, zoodat hij zeer vermoeid werd.

Of nu door deze vermoeidheid van wege al den zwaren arbeid de gedachte bij hem is opgekomen, dat hij niet in staat was om al dien arbeid alleen te verrichten, maar dat er omgezien moest worden naar iemand, die hem hierin kon bijstaan en helpen; dan of deze gedachte in zijne ziel is ontstaan daardoor dat eenige broeders, die als afgevaardigden uit het Neder- Graafschap de Synode der Chr. Afg. Gereformeerde Kerk te Amsterdam in 1843 hadden bijgewoond, hem den raad mededeelden, dien zij op hun verzoek van deze Synode hadden ontvangen en waarin hun geraden was om jongelingen die lust en aanleg tot de studie hadden tot hen te zenden opdat zij bij hen opgeleid werden, weet ik niet, maar wel weet ik, dat Sundag met die gedachte tehuis kwam, dat die gedachte bij hem sterker werd en dat zij meer en meer op het hart werd gebonden.

Gelijk Sundag gewoon was in alle zaken den Heere te kermen, zoo kwam hij ook met deze zaak tot den Heere zijn God en bad Hem, dat Hij hem en de broeders in deze gewichtige zaak door Zijnen Geest moge leiden en besturen tot eer van Zijnen naam en tot nut en zegen van de Kerk in het Graafschap. Op zijne aanhoudende en vurige gebeden kwam Sundag tot de overtuiging, dat er, zoo spoedig doenlijk was, aan deze zaak uitvoering gegeven moest wor­den.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Saambinder

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 14 november 1974

De Saambinder | 8 Pagina's

JAN BAVINCK: DE WEG TOT HET AMBT

Bekijk de hele uitgave van donderdag 14 november 1974

De Saambinder | 8 Pagina's