Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

DE STRIJD OM HET KIND (7)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DE STRIJD OM HET KIND (7)

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Na de beschrijving van de mislukte pogingen van minister Van Reenen om ons land een schoolwet te geven, besloten we ons laatste artikel met'de benoeming van mr. Van der Brugghen tot kabinetsformateur. Op de schouders van deze vriend en partijgenoot van Groen van Prinsterer kwam nu de zware taak te rusten, de grondwettelijke vrijheid van onderwijs uit te werken in een onderwijswet.

In protestants-christelijke kring zag men vol vertrouwen de wet van deze medestrijder voor het christelijk onderwijs tegemoet. Nu bestond er tussen Van der Brugghen en Groen een principieel verschil wat betreft de organisatie van het onderwijs. Zoals we reeds weten was Groen een voorstander van staatsonderwijs; op de christelijke Staat der Nederlanden rustte volgens hem de taak om te zorgen, dat op de openbare school positief christelijk onderwijs gegeven werd. Daar dit in de praktijk niet was te verwezenlijken, propageerde hij de facultatieve splitsing van de openbare school.

Van der Brugghen daarentegen ging niet uit van de christelijke, maar van de neutrale staat. Volgens hem behoorde het positieve christendom niet thuis op de openbare school, omdat „de zaak van het Christendom, van het Evangelie, van het Koninkrijk Gods niet de zaak van de Staat is". Ook wilde hij niet weten van de facultatieve splitsing van de openbare school. Het openbaar onderwijs moest een neutraal karakter dragen; ouders, die christelijk onderwijs voor hun kinderen wensten, moesten daartoe bijzondere scholen stichten.

Voordat Van der Brugghen over de aanvaarding van zijn ministersambt een definitieve beslissing nam, heeft hij met Groen op diens landgoed Oud-Wassenaar een onderhoud gehad. Dit gesprek, waarbij Van der Brugghen zich heeft willen verzekeren van de steun van Groen, heeft veel misverstand veroorzaakt en is het begin geweest van een onherstelbare breuk. Bij zijn vertrek was Van der Brugghen wellicht van mening, dat Groen hem in de Kamer niet zou tegenwerken. Groen daarentegen bleef achter met de gedachte, dat zijn vriend rekening zou houden met zijn wensen op onderwijsgebied, hoewel hij later schreef: „Onder nevelachtige breedsprakigheid gelukte het mij, zelfs in anderhalf uur, niet omtrent voornemen en gedragslijn iets hoegenaamd te ontdekken".

Wetsontwerp van Van der Brugghen Het wetsontwerp, dat Van der Brugghen even later in de Tweede Kamer indiende, was voor Groen een bittere teleurstelling. Het handhaafde de openbare school met zijn algemeenchristelijke inslag; daarnaast gaf het aan particulieren de vrijheid tot het stichten van bijzondere scholen. Van der Brugghen hoopte de voorstanders van christelijk onderwijs tevreden te stellen met de omschrijving, dat het onderwijs dienstbaar gemaakt moest worden aan de opleiding „tot alle christelijke en maatschappelijke deugden". Deze woorden waren, met omkering van de volgorde, ontleend aan de schoolwet van 1806. Het woord „christelijk" had een vage, oppervlakkige inhoud, wat wel blijkt uit het volgende artikel uit hetzelfde wetsontwerp: „De onderwijzer onthoudt zich van iets te leren, te doen of toe te laten wat strijdig is met de eerbied, verschuldigd aan de godsdienstige begrippen van anders-denkenden".

Verzet van Groen Het is te begrijpen, dat Groen zich zo krachtig mogelijk tegen deze wet zou verzetten. Bij de debatten kwamen de beide vrienden fel tegenover elkaar te staan. Groen beweerde, dat hij op grond van vroegere uitlatingen van de minister een andere houding in de onderwijskwestie had mogen verwachten. Scherp keerde hij zich tegen het woord „christelijk" in de wet, dat als vlag moest dienen om de lading te dekken. Hij achtte deze voorstelling van zaken bedrog, daar Christendom, dat met niemands godsdienstige beginselen in strijd was, zelfs niet met de niet-christelijke beginselen der Joden, naar zijn mening geen Christendom mocht heten. Hij verweet zijn vroegere medestrijder: „Uw volksschool neemt met het Kruis het Christendom weg, Verenigt Jood en Christen op één volksschool, zodat gij tot wegneming van het kenmerkend-christelijke verplicht zijt, en geef dan die onchristelijke schoolgemeenschap de christelijke titel, dit noem ik heiligschennis. Uwe christelijke leus is" een onzedelijk woordenspel, dat ontheiliging door heiligschennis verbloemt".

Liberale invloeden op het wetsontwerp • Deze felle reactie heeft Van der Brugghen niet bewogen aan Groens wensen tegemoet te komen. Al diens pogingen om de strekking van de wet te veranderen, bleven vruchteloos. In de discussies werd de kloof tussen Groen en Van der Brugghen steeds groter. In de geest van de liberaal Thorbecke, die dit wetsontwerp toejuichte, verklaarde de minister: „Opleiding tot christelijke deugden kan en mag op de gemengde school in geen andere zin worden opgevat, dan dat alle leerstellige en dogmatische bestanddelen, alles met één.woord, wat tot het begrip des Christendoms, van zijn waarheden, van zijn feiten, van zijn geschiedenis behoort, van de gemengde school verwijderd moet blijven".

Van der Brugghen had in de wet een clausule opgenomen die subsidiëring van de bijzondere school mogelijk maakte. Enkele liberalen dienden echter hiertegen een amendement in, dat met vrijwel algemene stemmen werd aangenomen. Men achtte subsidie in strijd met de grondwet, waarbij men zich beriep op het grondwetsartikel, dat aan de regering de zorg voor het openbaar onderwijs opdroeg en niet de zorg voor bijzondere scholen. Deze discriminatie van het bijzonder onderwijs had Van der Brugghen niet mogen accepteren; bij deze beslissing had hij uit protest moeten aftreden. Dat hij dit niet deed, is hem door velen zeer kwalijk genomen; men zag hem als een verrader van de zaak, waarvoor hij vroeger zo geijverd had.

Groen neemt ontslag Op 20 juli 1857 werd het wetsontwerp in de Tweede Kamer in stemming gebracht; het werd aangenomen met 47 tegen 13 stemmen. Dadelijk daarop verliet Groen de zaal en bedankte hij „met smart, doch uit persoonlijk plichtsbesef en na rijp beraad" als lid van de Tweede Kamer. De openbare school, waar de Bijbel een verboden boek zou blijven, zag hij aan het ongeloof prijsgegeven. Zijn dramatische reactie op de handelwijze van Van der Brugghen (tevens minister van justitie) was scherp. Zij luidt als volgt: „Ik heb onlangs den Minister van Justitie genoemd mijn voormaligen en toekomstigen vriend. Het is goed, geloof ik, dat de naam van vriend thans in deze Kamer niet meer gebruikt wordt. Ook hem zal het niet verwonderen, wanneer ik zeg dat door de handelwijs, waartoe hij zich verpligt heeft gerekend, hij aan mij en mijne vrienden, zonder het te willen, bittere smart heeft veroorzaakt. Men spreekt wel eens van tijdverdubbeling in een veldtogt; dit dienstjaar, deze campagne, mag mij althans voor een dubbel dienstjaar worden toegerekend".

Voorlopig trok Groen zich terug in zijn studeervertrek, waar hij zich weer ging verdiepen in zijn geliefde historische studies.

R.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Saambinder

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 3 april 1975

De Saambinder | 8 Pagina's

DE STRIJD OM HET KIND (7)

Bekijk de hele uitgave van donderdag 3 april 1975

De Saambinder | 8 Pagina's